ECLI:NL:OGEAC:2021:129

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
500.00368/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel, mensensmokkel en valsheid in geschrifte door politieambtenaar in Curaçao

Op 11 juni 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die beschuldigd werd van mensenhandel, mensensmokkel en valsheid in geschrifte. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.C. Janssen. De officier van justitie, mr. E. de Groot, eiste een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partijen hebben zich gevoegd in het proces met vorderingen tot schadevergoeding.

De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van slachtoffers met het oogmerk van uitbuiting, alsook het valselijk opmaken van loonstroken. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden van de tenlastegelegde feiten. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan mensenhandel en valsheid in geschrifte, maar wel aan mensensmokkel en overtreding van de arbeidsduur. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels afgewezen, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Het Gerecht benadrukte dat de verdachte, als politieambtenaar, een hogere verantwoordelijkheid had en dat zijn handelen bijdroeg aan het ondermijnen van het overheidsbeleid tegen onrechtmatig verblijf van vreemdelingen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00368/19 (2 gevoegde dagvaardingen met één parketnummer)
Uitspraak: 11 juni 2021 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1977, te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020, 11 december 2020, 7 mei 2021 en 4 juni 2021. Bij de inhoudelijke behandeling is de verdachte verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.C. Janssen, advocaat in Curaçao. Het onderzoek ter terechtzitting is op 4 juni 2021 gesloten.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich, door tussenkomst van mr. S. Snel respectievelijk de stichting Slachtofferhulp, ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. E. de Groot, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte, en de ontzetting uit het ambt van politieambtenaar.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de extra uitgereikte dagvaarding ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde nietig zal worden verklaard en dat de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 zal worden vrijgesproken. Voorts heeft zij een strafmaatverweer en verweer ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
dat hij
,in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met oktober 2019
,te Cura
çao en/of [land], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een ander, te weten
:
  • [benadeede 1] en/of
  • [benadeelde 2] en/of
  • een of meer personen,
(sub a)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die een of meer vernoemde slachtoffers/personen,
en/of
(sub d)
een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen (telkens) met door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die een of meer vernoemde slachtoffers/personen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
,
en/of
(sub f)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die een of meer vernoemde slachtoffers/personen
,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
terwijl hij, verdachte, wist dat [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in een minder gunstige, althans slechte financiële situatie verkeerde(n) en/of de Papiamentse en/of Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was/waren en/of (vrijwel) niemand kende(n) op Cura
çao en/of geen werkvergunningen en verblijfsvergunningen op Cura
çao had(den),
(aan) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2],
  • in [gemeente 1 in land], [land], of een ander land, benaderd of laten benaderen met het verzoek om zijn recepten van o.a. pizza te verkopen en/of om twee weken naar Cura
  • (eenmaal hier) werk op Cura
  • (vervolgens) in dienst genomen (zonder contract en zonder vergunning), en/of
  • gezegd dat hij N
  • (eenmaal dat de zaak [naam bedrijf 1] opende in oktober 201
  • gezegd dat behalve koken, zijn werkzaamheden ook inhouden het buiten en binnen halen van (zware) tafels en/of stoelen en/of het leeg maken van vuilnisbak
  • gezegd en/of opgelegd dat hij geen pauze mag nemen, althans niet als er bestellingen waren en/of werk te doen was, en/of
  • (ongeveer na 6 maanden in dienst) gezegd dat hij schulden bij verdachte(n) heeft te
  • (desgevraagd) gezegd dat er belastingen en/of verzekeringen en/of premies worden ingehouden op zijn salaris, zodat hij meer kans maakt om een verblijfsvergunning te krijgen, en/of
  • (meermalen) gezegd dat zijn verblijfsvergunning door hun, verdachten, wordt geregeld
  • (meermalen) Na
  • op een agressieve manier uitgescholden en/of geïntimideerd wanneer wordt gevraagd over inhoudingen op zijn salaris en/of over zijn verblijfsvergunning, en/of
  • gezegd dat hij (mede)verdachte, zijnde een politiefunctionaris, niet mocht bellen en/of berichten
  • (meermalen) bij zich geroepen om zijn telefoon te resetten, en/of
  • bedreigd door te zeggen dat bekend is waar zijn kinderen in [land] wonen en/of dat hij niks te verliezen heeft als hij problemen met zijn baan krijgt, en/of
  • gezegd dat hij zich moet schuilen in een schuilplek achter [naam bedrijf 1] als de politie komt en/of weg moest rennen,
en/of waarbij het trekken van voordeel uit voornoemde uitbuiting bestond uit het:
  • verdachte zonder loon te laten werken in de autogarage en/of bij de opbouw van [naam bedrijf 1], en/of
  • niet of te weinig betalen van overwerk, en/of
  • geld aannemen voor een verblijfsvergunning terwijl deze niet werd geregeld, en/of
  • besparen van kosten doordat geen werkvergunningen geregeld hoefde te worden, en/of geen ziektepremies en/of andere sociale premies afdragen;
2.
dat hij in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met 17 oktober 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk loonstroken en/of gerelateerde documenten van [benadeelde 1], althans een of meer werknemers, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst (telkens) met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken, bestaande de valsheid of vervalsing hierin dat in die loonstroken (telkens) was opgenomen, vermeld en/of opgenomen dat loonbelastingen en/of ziektepremies en/of sociale premies t.b.v. de respectievelijke (overheids)instanties worden ingehouden
.
3.
dat hij, in of omstreeks de periode van augustus 2016 tot en met 17 oktober 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit winstbejag [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of verblijf in Curaçao of een staat die was toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat toegang of aanwezigheid van die ander wederrechtelijk was, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van een retourticket van [land] naar Cura
çao en een geldbedrag van ongeveer USD 1
.000 voorzien, zodat zij deze bij de immigratie en/of douane konden tonen om toegang te verschaffen en/of hen onderdak en/of werk verschaft op Cura
çao;
4.
dat hij in de periode augustus 2016 tot en met 17 oktober 2019 in Cura
çao
,tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
,[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] anders dan bij wijze van overwerk, meer dan
achtenveertig (48) uur per week, berekend over een periode van vier (4) weken, en/of langer dan 10 uur per dag, als arbeider (autowasser/kok
,etc.) arbeid heeft laten verrichten in o.a. zijn bedrijf [naam bedrijf 1];
Formele voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft bepleit dat de op 20 mei 2020 opgemaakte en ter terechtzitting van diezelfde dag aan de verdachte uitgereikte dagvaarding primair nietig is dan wel het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van die dagvaarding.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Het Gerecht constateert dat er aan de verdachte drie dagvaardingen zijn uitgereikt. De eerste op 13 januari 2020 opgemaakte en op 14 januari 2020 uitgereikte dagvaarding, inhoudende de eerste drie ten laste gelegde feiten. De tweede op 20 mei 2020 opgemaakte en op 20 mei 2020 uitgereikte dagvaarding, inhoudende vier tenlastegelegde feiten (de al eerder tenlastegelegde drie feiten met enige aanpassingen en een nieuw vierde feit). De derde op 20 mei 2020 opgemaakte en op 27 mei 2020 uitgereikte dagvaarding met alleen een vierde tenlastegelegd feit (het overtreden van de arbeidsduur).
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de op 20 mei 2020 uitgereikte tweede dagvaarding nietig te verklaren, nu de oorspronkelijke en de extra dagvaarding leidend zijn. De raadsvrouw is dezelfde mening toegedaan.
Het Gerecht is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de op 20 mei 2020 uitgereikte dagvaarding nietig dient te worden verklaard, zodat thans ter beoordeling voorliggen de eerste en derde dagvaarding met de hierboven genoemde feiten.
Het Gerecht heeft voorts vastgesteld dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
Feit 1 Mensenhandel
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel. Zij heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij met de medeverdachten over de komst van [benadeelde 1] had besproken. Voorts verklaart de verdachte dat [benadeelde 1] direct na zijn komst in Curaçao hem onbetaald in [naam bedrijf 1] is gaan helpen met kluswerk. Voorts blijkt uit zowel de getuigen- als de verdachtenverklaringen als de administratie van [naam bedrijf 1] dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode nauw betrokken was bij de bedrijfsvoering van de zaak. De rol van de verdachte kan dan zonder meer worden gekwalificeerd als medepleger.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het Gerecht
Bij strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in artikel 2:239 van het Wetboek van Strafrecht verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van voormeld artikel, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Curaçao pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen of paspoort, wordt als een uitbuitingssituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat het oogmerk van de dader erop gericht moet zijn om het slachtoffer in een uitbuitingssituatie te brengen, dat wil zeggen in een situatie waarin het slachtoffer ‘redelijkerwijs geen andere keuze’ heeft dan zich te laten exploiteren. Van onvrijwilligheid is sprake wanneer het slachtoffer objectief gezien geen (vrije) keuze heeft.
Het bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd. In het tweede lid van voormeld artikel staat slechts een (niet limitatieve) opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Curaçaose samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het Gerecht benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voormelde dwangmiddelen niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat het oogmerk van uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
Het Gerecht overweegt als volgt.
[Benadeelde1] heeft uitvoerig en gedetailleerd verklaard over zijn komst naar Curaçao, zijn werkzaamheden in Curaçao als pizzabakker/kok, de tijdstippen waarop de arbeid moest worden verricht en de omstandigheden waaronder hij moest werken. Het Gerecht stelt echter vast dat de ter zake door [benadeelde 1] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden – zonder daarmee al een oordeel te geven over het waarheids- en betrouwbaarheidsgehalte daarvan – op onderdelen onvoldoende steun vinden in andere objectieve en redengevende bewijsmiddelen. Zo heeft het Gerecht niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat [benadeelde 1] door de verdachte en diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Curaçao is gehaald reeds met het oogmerk om hem als kok te laten werken en daarbij uit te buiten. Nadat [benadeelde 1] zich bereid heeft verklaard zijn pizzarecept voor de door hem vastgestelde prijs van drie miljoen COP (=1.000 US$) aan de verdachte en voornoemde medeverdachten te verkopen, is hij in augustus 2016 op kosten van de verdachte en diens medeverdachten naar Curaçao gereisd om het bereiden van zijn pizza’s te demonstreren. Omdat [naam bedrijf 1] nog niet geopend was heeft hij enige werkzaamheden verricht in het garageverblijf van [medeverdachte 1] en heeft hij af en toe de verdachte geholpen bij het klussen in [naam bedrijf 1]. De exacte aard en omvang van deze werkzaamheden is niet duidelijk geworden. De verklaring van [benadeelde 1] over deze werkzaamheden worden niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. [Benadeelde 1] ontving enige vergoeding voor deze werkzaamheden. Het Gerecht heeft sterk de indruk dat de verdachte en diens medeverdachten deze tijdelijke werkzaamheden voor [benadeelde 1] niet vooraf gepland hebben maar hem deze werkzaamheden hebben aangeboden omdat [benadeelde 1] niet stil wilde/kon zitten, graag de handen uit de mouwen stak en verder toch niet veel om handen had in Curaçao. Uit het hele dossier komt naar voren dat [benadeelde 1] iemand is die graag en hard wil/kan werken.
Eenmaal in Curaçao en vóór het verstrijken van de toegestane termijn van zijn toeristisch verblijf, hebben de verdachten aan [benadeelde 1] aangeboden om in Curaçao als kok bij [naam bedrijf 1] te werken tegen een bruto salaris van Naf 300,- per week. Aan hem werd ook gezegd dat er een verblijfs- en werkvergunning voor hem geregeld zou worden. Met dit aanbod heeft [benadeelde 1] – na enige bedenktijd en consultatie met diens vrouw – ingestemd en heeft er dus vanaf gezien gebruik te maken van zijn retourticket en terug te keren naar [land]. Dat [benadeelde 1] door het aan hem gedane aanbod in Curaçao meer zou verdienen dan hetgeen hij in [land] verdiende, brengt echter nog niet met zich – ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de ongelijke levensstandaarden in beide landen – dat hij in een kwetsbare positie verkeerde waardoor hij op basis van onvrijwilligheid het door de verdachten gedane werkaanbod moest aanvaarden.
Met de officier van justitie stelt het Gerecht wel vast dat er sprake is geweest van misleiding, in die zin dat aan [benadeelde 1] is voorgehouden dat hij een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen en de verdachte en diens medeverdachten hebben hem – op zijn persisterende navraag naar de stand van zaken van zijn vergunningen – daarvoor een aantal keren documenten laten inleveren. De vraag is of deze misleiding heeft plaatsgevonden met het oogmerk van uitbuiting, waarover later meer.
[Benadeelde 1] is in oktober 2016 daadwerkelijk met zijn werkzaamheden begonnen bij [naam bedrijf 1]. Aanvankelijk was het nog vrij rustig in de zaak en kon hij onder andere van zijn pauzes gebruikmaken. Na enige maanden werd het drukker en werd hem gezegd dat hij kon pauzeren als er geen klanten waren. Het staat als een paal boven water dat [benadeelde 1] lange dagen heeft gemaakt en (extreem) veel uren heeft gewerkt. Hij kreeg daarvoor een uurloon dat boven het minimumloon ligt en waarvan niet is gebleken dat het een ongebruikelijk laag loon is voor een chef-kok in een [restaurant]. Wel staat voldoende vast dat [benadeelde 1] niet altijd zijn overuren of op zon- en feestdagen gewerkte uren conform de wettelijke normen uitbetaald heeft gekregen, al is hij blijkens zijn salarisstroken geregeld wel voor sommige uren voor 200% uitbetaald. Het Gerecht merkt daarbij wel op dat uit het dossier het beeld oprijst dat [benadeelde 1] ook graag veel uren wilde maken en dat pogingen van de verdachte en diens medeverdachten om zijn werklast te verminderen door het aannemen van ander personeel door [benadeelde 1] moeilijk werd gemaakt. Veel van het aangetrokken personeel voldeed niet in zijn ogen en de paar keren dat er wel een geschikt iemand was aangetrokken (bijvoorbeeld de broer van [benadeelde 1]) heeft [benadeelde 1] ook daadwerkelijk minder uren gewerkt en meer vrij genomen. Het feit dat [benadeelde 1] grotendeels kon bepalen of een nieuwe hulp in de keuken kon blijven werken of niet, duidt naar het oordeel van het Gerecht in ieder geval op een mondige werknemer.
Zijn werkzaamheden bestonden voornamelijk uit het bereiden van gerechten en het treffen van voorbereidingen daarvoor (inclusief het doen van bestellingen). Niet is gebleken dat (structureel) onderdeel van zijn werk was om tafels te sjouwen of vuilniszakken te legen. Voor zover dat al heeft plaatsgevonden gebeurde dit sporadisch en vrijwillig om bijvoorbeeld de zaak aan het einde van de avond sneller te kunnen afsluiten.
Dat [benadeelde 1] een deel van zijn verdiende geld moest afstaan in verband met een plotseling aan hem gepresenteerde schuld bij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1], wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook het verbod om met de verdachte te bellen en het halfjaarlijkse resetten van de telefoon van [benadeelde 1] blijkt enkel uit zijn eigen verklaringen. Het feit dat er een alarmknop onder de toonbank aanwezig was en een schuilkist in de schuur achter [het restaurant], duidt er met name op dat verdachten wilden voorkomen dat er illegale werknemers werden aangetroffen maar duidt niet (zonder meer) op enige vorm van mensenhandel. Overigens is niet gebleken dat [benadeelde 1] zich ooit daadwerkelijk heeft moeten verschuilen in de aangetroffen kist.
Het staat verder vast dat op het salaris van [benadeelde 1] belastingen en premies zijn ingehouden. Anders dan [benadeelde 1] meent bestaat hiertoe een verplichting voor de werkgever, ook bij een illegale werknemer. Dat een werkgever vervolgens de ingehouden bedragen (mogelijk) niet afdraagt aan de belastingdienst of de SVB is een zaak tussen hen en regardeert de werknemer niet. Dat mogelijk door de medeverdachte [medeverdachte 3] aan [benadeelde 1] zou zijn gezegd dat hij door het inhouden van die bedragen meer kans maakt op het verkrijgen van een verblijfsvergunning, doet niet ter zake omdat de inhoudingen sowieso dienden plaats te vinden. In dit verband merkt het Gerecht op dat juist deze inhoudingen veel kwaad bloed hebben gezet bij [benadeelde 1]. Hem was door derden verteld dat deze inhoudingen onterecht waren en volgens [benadeelde 1] dienden de ingehouden bedragen aan hemzelf te worden uitbetaald. Het zou gaan om een bedrag van Naf 20.000, -. Over dit bedrag ontstond in de loop van het dienstverband van [benadeelde 1] een steeds hoger oplopend conflict en [benadeelde 1] heeft ook verklaard dat hij geen aangifte tegen de verdachte en diens medeverdachten zou hebben gedaan als hem dit bedrag zou zijn uitbetaald. Het is ook tegen deze achtergrond dat het Gerecht de aantijgingen van [benadeelde 1] en de gestelde dwangmiddelen en uitbuiting heeft beoordeeld.
Het feit dat [benadeelde 1] de landstaal niet sprak, maakte niet dat hij geen sociaal vangnet had of kon hebben. Op Curaçao verstaat en spreekt de meerderheid van de bevolking de Spaanse taal, waardoor hij, alhoewel beperkt, wel een sociaal leven heeft gehad, zoals ook uit de ter terechtzitting vanaf zijn Facebookpagina getoonde foto’s is gebleken. Voorts is er onvoldoende ondersteunend materiaal voor het betoog dat [benadeelde 1] beperkt werd in zijn persoonlijke vrijheden. Zo beschikte [benadeelde 1] over zijn paspoort, woonde hij zelfstandig, heeft hij meestentijds zelf zijn woonruimte gezocht en gehuurd, betaalde hij zijn eigen huur, regelde zijn eigen vervoer naar het werk en verdiende als chef-kok ruim boven het minimumloon. En ook al voelde hij grote verantwoordelijkheid voor [naam bedrijf 1] en was hij zich er van bewust dat de zaak moest sluiten als hij een vrije dag nam, heeft hij toch wel eens een vrije dag genomen waardoor [naam bedrijf 1] gesloten bleef. [Benadeelde 1] schroomde ook niet om telkens weer naar de stand van zaken van zijn vergunningen en de ingehouden belastingen te vragen. Daarbij ontstonden geregeld (heftige) woordenwisselingen tussen hem en (met name) de verdachte. Ten slotte is [benadeelde 1] er ook in geslaagd ander werk te vinden nadat zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] geëindigd zijn. Al deze feiten en omstandigheden sterken het Gerecht in de overtuiging dat [benadeelde 1] kan worden aangemerkt als een zelfstandige, redzame en mondige man met keuzemogelijkheden.
Al met al is het Gerecht van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van misbruik van een kwetsbare positie.
Zoals eerder opgemerkt was er wel sprake van misleiding, namelijk het aan [benadeelde 1] voorspiegelen dat een verblijfsvergunning voor hem zou worden geregeld. In hoeverre dat voor [benadeelde 1] doorslaggevend is geweest bij het aanvaarden van de baan is uit zijn eigen verklaringen niet duidelijk geworden. Het Gerecht acht echter niet bewezen dat de verdachte en diens medeverdachten [benadeelde 1] hebben uitgebuit dan wel ten opzichte van hem hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door [benadeelde 1] meer uren te laten werken dan op grond van de regelgeving was toegestaan en hem een verblijfsvergunning in het vooruitzicht te stellen, hebben de verdachte en diens medeverdachten zich niet gedragen als een behoorlijk werkgever behoort te doen. Dit is echter - ook als gekeken wordt naar het voordeel dat de verdachte en diens medeverdachten, die ten tijde van de tewerkstelling wel vrijwel zijn volledige salaris aan [benadeelde 1] hebben betaald, hebben gehad - onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting van [benadeelde 1] bewezen kan worden geacht. Het Gerecht heeft daarbij acht geslagen op het feit dat [benadeelde 1] naar behoren was gehuisvest en niet werd belemmerd in zijn bewegingsvrijheid of anderszins onheus werd bejegend en een goede relatie had met de verdachten totdat het de laatste maanden misging. Ook betrekt het Gerecht bij zijn afwegingen dat [benadeelde 1] verkeerde in de grote Latino gemeenschap, waarbinnen mogelijke belemmeringen door taal en cultuur geen rol speelden. Gebleken is dat hij binnen die gemeenschap contacten heeft gelegd en uit die kring ook advies en hulp heeft ontvangen.
Al het voorgaande leidt ertoe dat, nu (het oogmerk van) uitbuiting niet bewezen kan worden, de verdachte en diens medeverdachten van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [benadeelde 1] dienen te worden vrijgesproken.
Nu het verwijt voor zover het ziet op [benadeelde 2] – die pas 17 dagen bij [naam bedrijf 1] werkzaam was en nog geen loonstrook had gekregen – geheel en al voortvloeit uit de gestelde – niet bewezen – uitbuiting van [benadeelde 1], zullen de verdachte en diens medeverdachten ook ten aanzien van de tenlastegelegde mensenhandel jegens [benadeelde 2] worden vrijgesproken.
Feit 2 Valsheid in geschrifte
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrifte door opdracht aan de medeverdachte [medeverdachte 3] te hebben gegeven om loonstroken op te maken die onjuiste informatie bevatten. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat de middels de loonstroken beweerdelijke ingehouden loonbelasting en sociale premies nimmer zijn afgedragen, terwijl die loonstroken dat wel deden voorkomen. Deze loonstroken zijn geschriften met een bewijsbestemming.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het Gerecht
Op grond van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 en de Landsverordening Ziekteverzekering dient voor iedere werknemer, legaal of illegaal, loonbelasting en sociale premies te worden ingehouden door de werkgever. Daarbij berust op de werkgever als inhoudingsplichtige de plicht om op het loonbetalingstijdstip de loonbelasting respectievelijk sociale premies af te zonderen en terug te houden van het brutoloonbedrag. Vervolgens dient de werkgever het teruggehouden bedrag aan de belastingdienst af te dragen.
[Benadeelde 1] verbleef in Curaçao en was in dienst bij [naam bedrijf 1]. De door hem gewerkte uren werden door de verdachte ofwel diens medeverdachten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] aan de medeverdachte [medeverdachte 3] doorgegeven opdat hij ook de loonstrook van [benadeelde 1] kon maken en uitdraaien. Dit deed [medeverdachte 3] door gebruikmaking van het Payrol 4-systeem, dat bij het invoeren van de gewerkte uren automatisch overgaat tot inhouding van de loonbelasting respectievelijk sociale premies. [Benadeelde 1] kreeg maandelijks loon uitbetaald en kreeg daarbij zijn loonkaart uitgereikt.
De loonstroken geven slechts aan dat er diverse bedragen zijn ingehouden, hetgeen strookt met de waarheid. Dat [naam bedrijf 1] de geheven loonbelasting respectievelijk ingehouden sociale premies kennelijk (nog) niet heeft afgedragen, maakt nog niet dat de loonstroken die de medeverdachte [medeverdachte 3] in zijn hoedanigheid van administrateur/boekhouder opmaakte, valselijk zijn. Ten overvloede merkt het Gerecht nog op dat uit het enkele bestaan van een grote schuld van [naam bedrijf 1] aan de belastingdienst nog niet zonder meer kan worden afgeleid dat er nimmer belasting is betaald dan wel er nimmer afdracht van ingehouden belastingen heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het onder feit 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

Feit 4Partiële vrijspraak ten aanzien van [benadeelde 2]

Het Gerecht zal de verdachte vrijspreken van het onder feit 4 tenlastegelegde overtreden van de arbeidsduur ten aanzien van [benadeelde 2]. [Benadeelde 2] is op 1 oktober 2019 in dienst getreden bij [naam bedrijf 1] en heeft gewerkt tot en met 17 oktober 2019. Omdat hij nog geen 4 weken heeft gewerkt, kan het door hem gemiddeld gewerkte aantal uren per week niet berekend worden over een periode van vier weken, zodat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Uit de bijlage bij de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 2] kan in ieder geval niet blijken dat hij langer dan 10 uur per dag (gemiddeld) heeft gewerkt gedurende die periode (158.75 uren in 17 dagen = gemiddeld 9.34 uur per dag).
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
dat hij in de periode van augustus 2016 tot en met 17 oktober 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of verblijf in Curaçao en [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] daartoe gelegenheid, middelen
eninlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en zijn medeverdachten wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat
dietoegang of aanwezigheid van die
[benadeelde 1] en [benadeelde 2]wederrechtelijk was, immers heeft
deverdachte en/of zijn medeverdachten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van een retourticket van [land] naar Cura
çao en een geldbedrag van ongeveer USD 1
.000 voorzien, zodat
hij deze bij de immigratie kon tonen om toegang te verschaffen
tot Curaçaoen he
monderdak en werk verschaft
inCura
çao.
4.
dat hij
,in de periode augustus 2016 tot en met 17 oktober 2019 in Cura
çao
,tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde 1] anders dan bij wijze van overwerk, meer dan
achtenveertig (48) uur per week, berekend over een periode van vier (4) weken, en/of langer dan 10 uur per dag, als arbeider (kok) arbeid heeft laten verrichten in zijn bedrijf [naam bedrijf 1].
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Feit 3:
1. benadeelde 1] deed op 10 oktober 2019 aangifte van mensenhandel. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben in[gemeente 1 in land]
, [land] geboren en heb daar mijn hele leven gewoond. Ik ben kok van beroep. In[gemeente 1 in land]
heb ik een hotdog-kraam waar ik pizza’s, hotdogs en andere snelle gerechten verkocht. In de maand april ben ik benaderd door een voor mij onbekende persoon. Die persoon vertelde mij dat hij een familielid heeft op het eiland Curaçao en dat dat familielid mij graag wilde contacteren. Een paar dagen later werd ik vanuit Curaçao door een mevrouw opgebeld, die zich voorstelde als ‘[medeverdachte 2]’. [Medeverdachte 2] vertelde verder dat zij belde nu zij een [restaurant] wilde openen en dat zij geïnteresseerd was in mijn recepten. Op haar verzoek heb ik mijn recepten voor driemiljoen COP (=1.000 US$) aangeboden. [Medeverdachte 2] ging hiermee akkoord en zei dat zij hierover met haar man zou gaan praten. Ongeveer een week later belde [medeverdachte 2] mij terug en vroeg of ik bereid was om naar Curaçao te komen voor twee weken. Ik vond het een goed idee, maar ik had geen paspoort en heb dat aan [medeverdachte 2] verteld. [Medeverdachte 2] antwoordde dat zij geld voor mij zou sturen zodat ik een paspoort kon laten maken. Een paar dagen later stuurde zij ongeveer Naf 120,- naar mij via[naam bedrijf 2]
. Nadat ik mijn paspoort had, belde [medeverdachte 2] met mij en zei dat ze een vliegticket voor mij gaat kopen zodat ik naar Curaçao kon komen.
Begin augustus 2016 belde [medeverdachte 2] met mij en vertelde zij dat er 500 US$ via [logo bedrijf 2] naar mij is getuurd. Zij vertelde mij dat ik dit geld bij binnenkomst in Curaçao aan de immigratiedienst moet tonen en vertellen dat ik een toerist was die alleen 15 dagen in Curaçao zou verblijven. Van [medeverdachte 2] vernam ik dat ik niet mocht zeggen dat ik hier kwam werken, anders zou de immigratiedienst mij niet binnen laten.
De vlucht was op 9 augustus 2016. Ik moest naar de luchthaven in [stad 2 in land] gaan om de vlucht naar Curaçao te nemen. Eenmaal in Curaçao werd ik door de immigratiedienst niet binnengelaten. Zij vertelden mij dat 500 US$ niet genoeg was om 15 dagen op het eiland te verblijven.
Ik heb toen contact met [medeverdachte 2] opgenomen en kreeg zijn man, [verdachte], aan de lijn. [Verdachte] vertelde dat ik rustig moest blijven, dat hij met iemand van de immigratiedienst zou gaan bellen zodat ik toch binnengelaten zou worden.
Ik bleef bij de immigratiedienst enkele uren wachten en hoorde verder niets meer van [medeverdachte 2] of haar man. Ik werd teruggestuurd naar [land], maar dan naar[gemeente 2 in land]
, [stad 1 in land].
Eenmaal in [land] heb ik contact opgenomen met [medeverdachte 2]. Ik moest van haar in[gemeente 2 in land]
verblijven zodat zij een ander vliegticket voor mij kon kopen en ook meer geld kon sturen om bij mijn weder binnenkomst in Curaçao aan de immigratiedienst kon tonen. Ik heb in totaal 2.000 US$ via [logo bedrijf 2] verzameld. Ongeveer vijf dagen later, toen ik het complete bedrag had, heb ik voor de tweede keer een vlucht naar Curaçao genomen. Deze keer ben ik probleemloos door de immigratiedienst binnengelaten.
Eenmaal buiten op de aankomsthal, werd ik door een man die zich als ‘[medeverdachte 1]’ voorstelde opgevangen. Zijn echte naam is [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] bracht mij meteen naar het restaurant [naam bedrijf 1]. Daar heb ik voor het eerst [verdachte] ontmoet en persoonlijk kennis met hem gemaakt. Ik zag dat het restaurant niet klaar was en dat [verdachte] binnen aan het klussen was.
Hierna werd ik door [medeverdachte 1] naar een appartement in de woonwijk [wijk] gebracht. [Medeverdachte 1] zei dat ik daar gerust kon blijven.
Naar een paar dagen, toen ik [medeverdachte 1] en [verdachte] attendeerde op het feit dat ik voor twee weken naar Curaçao ben gekomen om mijn recepten tegen betaling aan hen te leren zodat ik naar [land] kon terugkeren, vroegen zij mij of ik hier wou blijven werken. Zij zeiden dat ze mij Naf 300,- per week zouden geven, zodat ik dat geld naar mijn vrouw kon sturen. Ze zeiden dat ze mijn verblijfsvergunning zouden regelen, zodat ik hier kon blijven werken zonder dat ik in de problemen met de politie zou komen. Ik ging hiermee akkoord.
Ergens in oktober 2016 ging [naam bedrijf 1] officieel open. Ik begon toen alleen in het restaurant te werken. Ik moest om 09:00 uur beginnen en eindigde in de week rond 23:00 uur. In de weekeinden werkte ik door tot na 00:00 uur. [Verdachte] en [medeverdachte 1] hadden tegen mij gezegd dat ik Naf 10,- per uur zou gaan verdienen.” [2]
2. Op 19 oktober 2019, tijdens zijn derde verhoor, heeft de verdachte verklaard:
“Ik ken [benadeelde 1], ook wel [benadeelde 1] genoemd, sinds het begin van de zaak [naam bedrijf 1]. Hij werkte daar als kok. Hij is afkomstig uit [land].
Van mijn vrouw wist ik dat [benadeelde 1] naar Curaçao zou komen. Ik had toen tegen mijn neef, [medeverdachte 1], gezegd dat hij de aanvragen voor een werk- en verblijfsvergunning ten behoeve van [benadeelde 1] moest regelen.” [3]
3. Op 23 oktober 2019, tijdens haar derde verhoor, heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard:

“Ik heb mijn idee over het oprichten van een [restaurant] aan mijn man, [verdachte], verteld. Daar ik geen geld had, zij wij, mijn man en ik, het idee gaan voorleggen en bespreken met [medeverdachte 1]. Ik wilde iets gaan beginnen met een [land] tintje.

Een paar neven van mij, die in [land] woonachtig zijn, waren op mijn verzoek op zoek gegaan naar iemand die pizza’s kon voorbereiden zoals ik dat wilde. Ze hebben mij toen het telefoonnummer van [benadeelde 1] gegeven. Ik heb aan mijn man en [medeverdachte 1] verteld dat ik iemand in [land] had die het pizzarecept wilde verkopen. Dit in verband met het bedrijf dat ik graag wilde gaan starten.
Toen ik [benadeelde 1] contacteerde heb ik hem gevraagd of hij zijn recept aan mij wilde verkopen en of hij bereid was om hierheen te komen om zijn pizzarecept aan ons te leren. [Benadeelde 1] had zich daarvoor bereid verklaard.
[Medeverdachte 1] heeft de ticket voor [benadeelde 1] gekocht. [Medeverdachte 1] was ook degene die het geld had om alles te kopen en te laten gebeuren opdat [naam bedrijf 1] een werkelijkheid kon worden. Bij zijn komst in Curaçao verbleef [benadeelde 1] ergens in de buurt van [winkelcentrum]. [Medeverdachte 1] kan jullie hierover meer vertellen.
Wat ik aan jullie kan verklaren is dat ik wilde dat hij legaal werd.” [4]
4. Op 7 november 2019, tijdens zijn derde verhoor bij de politie, heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard:
“[verdachte]heeft mij benaderd met de vraag of ik samen met hem het bedrijf [naam bedrijf 1] wilde opstarten. Hij vertelde mij dat hij reeds een bedrijfspand had en al bezig was met het bedrijf. [Medeverdachte 2], de echtgenote van [verdachte], was degene die met het idee kwam. Zij kwam met [verdachte]bij mij thuis en presenteerde mij het idee en het conceptmenu. Ik ging ermee akkoord. Ze hadden mij nodig voor het financiële gedeelte. Daarmee bedoel ik het investeren van geld in de zaak. Echter zouden we dat ook samen doen. Het eerste wat ik aan hen vroeg was of ze al een kok hadden voor het klaarmaken van de pizza’s en de overige gerechten die op het menu stonden. Ze zeiden dat ze een Colombiaanse kok hadden die de gerechten kon klaarmaken. De kok was ten tijde van het plan nog in [land]. Hij was van cruciaal belang voor het restaurant. We hebben toen besloten om hem hierheen te halen. We hebben een ticket voor hem gekocht. We hebben hem als toerist binnen laten komen. Toen hij eenmaal hier was zouden we de papieren voor hem gaan regelen. Het regelen van de papieren: de verblijfsvergunning en de werkvergunning, was de taak van onze boekhouder, [medeverdachte 3]. Deze afspraken zijn gemaakt nadat de Colombiaanse kok, [benadeelde 1], ook [benadeelde 1] genoemd, hier was. Als onze boekhouder was [medeverdachte 3] verantwoordelijk voor de salarisslips, de betaling van alle type belastingen, de vergunning van het restaurant en het regelen van de verblijfs- en werkvergunning van [benadeelde 1].
We zijn hiermee in oktober 2016 begonnen. Ik was tot aan januari 2018 hierbij betrokken geweest.
Ik heb [benadeelde 1] op het vliegveld leren kennen. Het contact met [benadeelde 1] liep via [verdachte]. [Benadeelde 1] woonde in een huurwoning in [wijk]. Ik betaalde die woning voor hem.
Ik wist dat [benadeelde 1] na drie maanden illegaal zou worden. We hebben via [medeverdachte 3] geprobeerd om de vergunningen te regelen. Echter zei [medeverdachte 3] steeds weer dat hij daarmee bezig was.” [5]
5. Een proces-verbaal met betrekking tot de illegale verblijfstatus van [benadeelde 1]:
“Op 22 oktober 2019 werd een onderzoek ingesteld bij de Vreemdelingendienst naar de verblijfstatus van [benadeelde 1]. Uit voornoemd onderzoek kwam vast te staan dat [benadeelde 1] op 9 augustus 2018 (Het Gerecht begrijpt2016) naar Curaçao kwam maar hij werd het land niet binnengelaten en werd teruggestuurd naar [land]. Op 14 augustus 2016 werd hij wel het land binnengelaten als toerist. Nadien vertrok hij, althans via de luchthaven, nooit meer terug naar [land].
Er werd een onderzoek ingesteld om na te gaan of [benadeelde 1] over werk- en verblijfsvergunning beschikt, maar dit bleek negatief te zijn.
Geconcludeerd kan worden dat de verblijfsperiode als toerist sinds 14 september 2016 is verlopen, waardoor hij illegaal op Curaçao is aan het verblijven.” [6]
6. Op 20 oktober 2019 heeft [benadeelde 2] in de hoedanigheid als getuige verklaard:
“Ik heb via een vriend van me het telefoonnummer van [medeverdachte 2] gekregen. Ik heb met haar gebeld en een afspraak met haar gemaakt. Vervolgens ben ik op dinsdag 1 oktober 2019 bij [naam bedrijf 1] begonnen als kok. Zowel [medeverdachte 2] als haar man, [verdachte], wist dat ik illegaal was.” [7]
7. Een proces-verbaal met betrekking tot de illegale verblijfstatus van [benadeelde 2]:
“Op 22 oktober 2019 werd een onderzoek ingesteld bij de Vreemdelingendienst naar de verblijfstatus van [benadeelde 2]. Uit voornoemd onderzoek kwam vast te staan dat [benadeelde 2] op 3 april 2019 Curaçao als toerist is binnengekomen en op 17 oktober 2019 werkend werd aangetroffen zonder dat hij over de vereiste werk- en verblijfsvergunning beruste. Zijn verblijfstijd op Curaçao is vanaf 3 mei 2019 verlopen.” [8]
Feit 4:
1. benadeelde 1] deed op 10 oktober 2019 aangifte van mensenhandel. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik moest om 09:00 uur beginnen en eindigde in de week rond 23:00uur. In de weekenden werkte ik door tot na 00:00 uur. [Verdachte] en [medeverdachte 1] hadden tegen mij gezegd dat ik Naf 10,- per uur zou gaan verdienen. Ik maakte lange uren en werkte zeven dagen per week.” [9]
2. Het proces-verbaal van bevindingen rooster/urenverantwoording [naam bedrijf 1], opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die het volgende hebben vastgelegd:
“Uit de werkroosters en/of urenverantwoording is op te maken dat [benadeelde 1] door de week staat gepland of kennelijk heeft gewerkt van 11:00 uur tot en met 23:00 uur, met een pauze van 2 uren (14:00 uur tot 16:00 uur). En in de weekenden gepland staat of heeft gewerkt van 11:00 uur tot en met 02:00 uur, met een pauze van 2 uren (14:00 uur tot 16:00 uur). Voorts is op te maken dat [benadeelde 1] weinig tot geen vrije dagen heeft gehad of heeft genomen. Vergeleken met de andere werknemers is te zien dat [benadeelde 1] de meeste uren maakt.” [10]
3. Op 23 oktober 2019, tijdens haar derde verhoor, heeft de medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard:
“[benadeelde 1] heeft nooit aaneengesloten vakantie genomen. Toen zijn vrouw van [land] hierheen was gekomen, had hij een week vrij genomen. Met [benadeelde 1] werd afgesproken dat hij van 11:00 uur tot 23:00 uur moest werken en dat hij kon uitrusten wanneer het niet druk was.” [11]
4. Op 7 november 2019, tijdens zijn derde verhoor bij de politie, heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard:
“Het restaurant [naam bedrijf 1] was zeven dagen per week, van 11:00 uur tot 23:00 uur open. In het weekend ging het wat later dicht. Toen hadden we maar 1 kok: [benadeelde 1]. Hij werkte elke dag van 11:00 uur tot 23:00 uur. Hij nam geen vakantie.” [12]
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat [benadeelde 1] met een geldig reisdocument het land is binnengekomen en is dan ook niet binnengesmokkeld. Voorts verkeerde de verdachte in de veronderstelling dat [benadeelde 1] rechtmatig in het land verbleef en bemoeide hij zich niet met diens aanvraag voor een verblijfsvergunning, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De strafbaarstelling van mensensmokkel zoals bedoeld in artikel 2:154 van het Wetboek van Strafrecht strekt ertoe te voorkomen dat personen toegang krijgen tot of verblijven in Curaçao en de daarin genoemde lidstaten, terwijl zij daartoe niet gerechtigd zijn. Het behulpzaam zijn bij het verschaffen van toegang tot Curaçao van iemand die daartoe niet gerechtigd is, valt dus binnen de delictsomschrijving van artikel 2:154, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft verklaard dat hij van zijn vrouw wist dat [benadeelde 1] naar Curaçao zou komen. Volgens de verklaringen van [benadeelde 1] en de medeverdachten blijkt dat ook de verdachte betrokken was bij het zorgdragen dat [benadeelde 1] over een paspoort, vliegtickets en genoeg geld om aan de immigratiedienst te tonen, beschikte om Curaçao als toerist binnen te komen. Hiermee is het de verdachte en diens medeverdachten gelukt om [benadeelde 1] toegang tot Curaçao te verschaffen, terwijl zij het plan was om hem hierheen te halen zodat hij als kok in [naam bedrijf 1] kon werken. Zijn werk- en verblijfsvergunning zouden zij na zijn komst gaan regelen. Door het handelen van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zij [benadeelde 1] de gelegenheid, middelen en inlichtingen gegeven om zich wederrechtelijk toegang tot Curaçao te verschaffen. Dit maakt dat het verblijf van [benadeelde 1] in Curaçao van meet af aan wederrechtelijk is geweest, zodat de verdachte en diens medeverdachten schuldig zijn aan mensensmokkel. De verdachte wist dat [benadeelde 1] illegaal was begonnen te werken bij [naam bedrijf 1]. Hij kan zich er niet achter verschuilen dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de verblijfspapieren van [benadeelde 1] geregeld waren, omdat hij zich als leidinggevende in [naam bedrijf 1] ervan had moeten vergewissen of dit ook daadwerkelijk zo was.
Gelet op de verklaringen van de verdachte en diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], hebben zij samengewerkt en waren zij allemaal betrokken bij het aan [benadeelde 1] verschaffen van toegang tot Curaçao. Gelet daarop moeten zij gezamenlijk verantwoordelijk worden gehouden voor het smokkelen van [benadeelde 1] in Curaçao.
Ten aanzien van [benadeelde 2] zijn de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] hem – door hem in [naam bedrijf 1] als kok te hebben tewerkgesteld – behulpzaam geweest bij zijn voortgezette illegaal verblijf in Curaçao.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:154, eerste lid, aanhef en onder b jo. 1:123 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van mensensmokkel, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 8 van de Arbeidsregeling 2000 juncto artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht juncto het Arbeidsbesluit hotels, restaurants en casino’s 2000 en strafbaar gesteld in artikel 36 van de Arbeidsregeling 2000. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 8, derde lid, van de Arbeidsregeling 2000.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel ten aanzien van twee personen. Aldus handelend heeft de verdachte bijgedragen aan het ondermijnen/doorkruisen van het overheidsbeleid gericht op de bestrijding van onrechtmatig verblijf van vreemdelingen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van overtreding van de Arbeidsregeling 2000 juncto het Arbeidsbesluit hotels, restaurants en casino’s 2000, door een werknemer van haar [restaurant] aanzienlijk meer dan de in de wet toegestane arbeidsduur te laten werken. Dat die werknemer zelf meer uren wilde werken is geen rechtvaardiging voor de overtreding. De verdachte en diens medeverdachten hadden zich dan – uit hoofde van goed werkgeverschap – moeten houden aan de voor in de Horeca geldende arbeidsduur. Daar komt nog bij dat de verdachte in zijn hoedanigheid van politieambtenaar beter had moeten weten en had moeten begrijpen. Van een politieambtenaar wordt volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Gelet daarop zal aan hem een hogere straf worden opgelegd dan aan medeverdachte [medeverdachte 2].
Het Gerecht ziet geen aanleiding de verdachte uit zijn ambt te zetten.
De verdachte is blijkens zijn strafblad niet eerder veroordeeld.
Het Gerecht acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 240 uur passend en geboden.
Schadevergoeding

[Benadeelde 1]

De benadeelde partij, [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Naf 37.372, -.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Materiële schade
[Benadeelde 1] heeft Naf 17.485, - gevorderd ter zake gemiste uren, Naf 1.439, - ter zake nog uit te betalen vakantiedagen en Naf 13.448, - ter zake nog te betalen sociale lasten waarop [benadeelde 1], zijnde een illegale werknemer, gerechtigd is. Het totaal gevorderde bedrag aan materiële schade bedraagt aldus Naf 32.372, -.
Het Gerecht is van oordeel dat de materiële vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de vordering ter zake gemiste uren en nog uit te betalen vakantiedagen niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering ter zake nog te betalen sociale lasten, wordt die vordering afgewezen. Zoals reeds overwogen berust op iedere werknemer, hetzij legaal of illegaal, de plicht om ook sociale lasten, in casu loonbelasting en sociale premies, te betalen.
Immateriële schade
Voorts heeft [benadeelde 1] Naf 5.000, - aan immateriële schade gevorderd.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van de tenlastegelegde mensenhandel waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij in dit deel van zijn vordering niet worden ontvangen.

[Benadeelde 2]

De benadeelde partij, [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Naf 1.461, -.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Nu het Gerecht de verdachte niet zal veroordelen voor enig handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:36, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
  • verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee)jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af voor zover deze ziet op nog te betalen sociale lasten;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door mr. O.H.M. Leito, zittingsgriffier, en op 11 juni 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Divisie Georganiseerde Criminaliteit) d.d. 9 januari 2020, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 3/20 DGC/NBD en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”.
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 11 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910101500.A, dossierpagina’s 35-46.
3.Proces-verbaal van verhoor [verdachte], d.d. 19 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910191224, dossierpagina’s 600-613.
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 23 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910181411/V, dossierpagina’s 689-703.
5.Proces-verbaal van 3e verhoor [medeverdachte 1], d.d. 7 november 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201911070930, dossierpagina’s 740-753.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 oktober 2019, dossierpagina’s 190-192.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 20 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910201500.G, dossierpagina’s 118-125.
8.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 oktober 2019, dossierpagina’s 193-196.
9.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 11 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910101500.A, dossierpagina’s 35-46.
10.Proces-verbaal van bevinding rooster [naam bedrijf 1], d.d. 11 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 20191112.15:50.AMB, dossierpagina’s 223-227.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 23 oktober 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201910181411/V, dossierpagina’s 689-703.
12.Proces-verbaal van 3e verhoor [medeverdachte 1], d.d. 7 november 2019, geregistreerd onder het proces-verbaalnummer 201911070930, dossierpagina’s 740-753.