Op 12 maart 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van dubbele doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Vaders, verscheen ter terechtzitting. De officier van justitie, mr. C. Janssen, eiste een veroordeling op basis van verklaringen van twee bedreigde getuigen die de verdachte als schutter hadden aangewezen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van deze getuigen niet toelaatbaar waren, omdat de verdediging hen niet had kunnen ondervragen, wat een schending van het ondervragingsrecht zou betekenen.
Het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van de bedreigde getuigen niet gebruikt konden worden voor de bewijsvoering, omdat de verdediging niet in staat was geweest hen te ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, die zich had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het Gerecht veroordeelde de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, die op nihil werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht en de noodzaak van voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen. De zaak illustreert ook de complicaties die kunnen ontstaan bij het gebruik van getuigenverklaringen die niet door de verdediging zijn kunnen worden getoetst.