ECLI:NL:OGEAC:2021:122

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
500.00148/20
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens dubbele doodslag en vuurwapenbezit; schending van het ondervragingsrecht

Op 12 maart 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van dubbele doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Vaders, verscheen ter terechtzitting. De officier van justitie, mr. C. Janssen, eiste een veroordeling op basis van verklaringen van twee bedreigde getuigen die de verdachte als schutter hadden aangewezen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van deze getuigen niet toelaatbaar waren, omdat de verdediging hen niet had kunnen ondervragen, wat een schending van het ondervragingsrecht zou betekenen.

Het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van de bedreigde getuigen niet gebruikt konden worden voor de bewijsvoering, omdat de verdediging niet in staat was geweest hen te ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, die zich had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het Gerecht veroordeelde de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte, die op nihil werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht en de noodzaak van voldoende bewijs om tot een veroordeling te komen. De zaak illustreert ook de complicaties die kunnen ontstaan bij het gebruik van getuigenverklaringen die niet door de verdediging zijn kunnen worden getoetst.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00148/20

Uitspraak: 12 maart 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], adres: [adres],
thans alhier gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Vaders, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. C. Janssen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht bewezen zal verklaren dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan doodslag, meermalen gepleegd, en dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd een op te leggen straf afhankelijk te maken van de uitkomst van de zaak “[zaaknaam 1]” die verdachte in hoger beroep heeft lopen, waarbij hij in eerste aanleg is veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf voor medeplegen van moord en bezit van vuurwapens. De officier van justitie heeft zijn eis als volgt geformuleerd:
“Indien in de zaak [zaaknaam 1] het Hof komt tot een gehele vrijspraak, in deze zaak te beslissen tot een gevangenisstraf van 20 jaar”;
“Indien het Hof in de zaak [zaaknaam 1] tot een veroordeling komt voor moord, dan wel doodslag, met een lagere straf, de totale gevangenisstraf in beide zaken tezamen uit te laten komen op 30 jaar”;
“Indien het Hof tot eenzelfde straf komt (
het Gerecht: als in de zaak[zaaknaam 1]
in eerste aanleg), te komen tot een gevangenisstraf van 10 jaar”.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
De tekst van de op de terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 (pagina’s doorgenummerd) aan dit vonnis gehecht en geldt als hier overgenomen.
De verdenking komt er – kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte op 9 februari 2019 op de [wegnaam] twee personen heeft doodgeschoten. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij in de periode 9 februari 2019 tot en met 7 maart 2019 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De zaak [zaaknaam 2]
Op 9 februari 2019 heeft op de [wegnaam] een schietpartij plaatsgevonden waarbij twee dodelijke slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn gevallen. In het dossier bevinden zich sterke aanwijzingen dat een mislukte wapendeal de aanleiding was voor deze schietpartij. De verdachte is eerst als betrokkene bij deze schietpartij in beeld gekomen nadat twee bedreigde getuigen bij de rechter-commissaris een verklaring hebben afgelegd. In de kern gevat wijzen beide bedreigde getuigen de verdachte aan als schutter. De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij de schietpartij.
(toelaatbaarheid) verklaring bedreigde getuige D57
Getuige D57 is aangemerkt als een bedreigde getuige en is door de rechter-commissaris verhoord. Na het door het Gerecht toegewezen verzoek van de verdediging om deze getuige te horen, zag de rechter-commissaris geen mogelijkheden meer om met deze getuige in contact te treden. De verdediging heeft gesteld dat met het niet kunnen horen van de (bedreigde) getuige D57 inbreuk is gemaakt op het ondervragingsrecht van de verdediging.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6 lid 3 onder d EVRM heeft de verdachte aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen te (doen) ondervragen. Voor het geval de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging, heeft het EHRM een beslissingsmodel in de vorm van een driestappentoets ontwikkeld (zie in het bijzonder de arresten in de zaken Al-Khawaja en Tahery/Verenigd Koninkrijk [1] , Schatschaschwili/Duitsland [2] en Keskin/Nederland [3] ) dat richtinggevend is voor de vraag of verdachtes aanspraak op een eerlijk proces is geschonden. De volgende vragen dienen te worden gesteld en beantwoord.
a. Is er een goede reden voor de afwezigheid van de getuige en daarmee het toelaten van de afgelegde verklaring voor het bewijs?
b. Berust de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate (“sole or decisive”) op de verklaring van een getuige die de verdediging niet op enig moment in de procedure heeft kunnen ondervragen?
c. Zijn er voldoende compenserende factoren, waaronder sterke procedurele waarborgen, om het nadeel van de verdediging door het niet-uitoefenen van het ondervragingsrecht te kunnen compenseren en de eerlijkheid van het proces als geheel te kunnen verzekeren?
De antwoorden op die vragen moeten niet afzonderlijk, maar in onderlinge samenhang worden bezien en spelen mee in de uiteindelijke afweging van het Gerecht of de inbreuk van het ondervragingsrecht zodanig is dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces. Het gaat dus om een beoordeling van de “overall fairness” van het strafproces jegens de verdachte, waarbij de reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht, het gewicht van de betreffende bewijsmiddelen en de al dan niet geboden compensatie factoren zijn die moeten worden meegewogen.
Toepassing van bovengenoemd beslissingsmodel op de onderhavige zaak brengt het Gerecht tot het volgende.
a. Goede reden?
Artikel 261 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter-commissaris de verdediging en de officier van justitie, zodra dat mogelijk is, in kennis stelt van de door de bedreigde getuige afgelegde verklaringen. Zij worden in de gelegenheid gesteld zoveel mogelijk de vragen op te geven, die zij gesteld wensen te zien. Tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van verhoor gedoogt, kunnen vragen reeds voor de aanvang van het verhoor worden opgegeven.
De verdediging heeft aangevoerd dat vorengenoemd artikel is geschonden omdat bedreigde getuige D57 niet volgens genoemde regels is verhoord.
Het Gerecht overweegt dat van schending geen sprake kan zijn nu verdachte pas als verdachte is aangemerkt nadat hij door het verhoor van de bedreigde getuige D57 in beeld is gekomen. Het was, met andere woorden, niet eerder mogelijk om de verdediging bij het verhoor te betrekken.
Nadat de verdediging had aangegeven de getuige te willen horen, bleken er voor de rechter-commissaris, na meerdere pogingen daartoe, geen middelen meer te zijn om met de getuige in contact te treden, waardoor de verdediging niet alsnog de getuige heeft kunnen bevragen. Het Gerecht is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er een goede reden was voor het niet kunnen bevragen van de getuige door de verdediging.
“Sole or decisive”?
De vraag of een getuigenverklaring als “decisive” moet worden aangemerkt wordt door het EHRM als volgt beantwoord:

The word “decisive” should be narrowly understood as indicating evidence of such significance or importance as is likely to be determinative of the outcome of the case. Where the untested evidence of a witness is supported by other corroborative evidence, the assessment of whether it is decisive will depend on the strength of the supportive evidence; the stronger the corroborative evidence, the less likely that the evidence of the absent witness will be treated as decisive.” [4]
Het Gerecht waardeert de verklaring van bedreigde getuige D57 als “decisive” en overweegt daartoe als volgt. Bedreigde getuige D57 zou de enige getuige zijn die zelf heeft gezien dat verdachte aanwezig was op/bij de plek waar de slachtoffers zijn gedood, met een wapen in zijn hand. Er is in deze zaak verder nog een verklaring van een andere bedreigde getuige (F57) die van horen zeggen heeft dat verdachte twee van zijn eigen mannen heeft gedood en er zijn twee getuigen die verklaren dat het wapen, dat later in een woning is aangetroffen en waarvan middels NFI-onderzoek aannemelijk is geworden dat de hulzen aangetroffen op de plaats delict met dat wapen zijn verschoten, van verdachte is. De bewezenverklaring kan niet steunen op verklaringen van meerdere getuigen die door de verdediging niet konden worden ondervraagd en het steunbewijs moet daarom worden gevonden in andere bewijsmiddelen dan die verklaringen. [5] De bedreigde getuige F57 wordt door het Gerecht eveneens aangemerkt als een getuige die niet (effectief) door de verdediging is kunnen worden ondervraagd (zie p. 6). Het Gerecht stelt daarmee vast dat een bewezenverklaring in beslissende mate zou berusten op de verklaring van bedreigde getuige D57 die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Het Gerecht dient derhalve te bezien of voldoende compensatie is geboden zodat, ondanks de inbreuk op het ondervragingsrecht, over het geheel genomen nog steeds sprake is van een eerlijk proces.
Compenserende factoren?
Uit de jurisprudentie van het EHRM volgen als voorbeelden van compenserende factoren een video-opname van het afleggen van de getuige-verklaring om te kunnen zien hoe de getuige zijn verklaring aflegde en welk gedrag hij daarbij vertoonde. Het geeft daarmee de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over betrouwbaarheid van de getuige. Een compenserende factor kan verder zijn dat de verdediging ten minste de mogelijkheid heeft gehad om de getuige, indirect, bijvoorbeeld schriftelijk vragen te stellen. Ook kan het voor de aanwezigheid van compenserende factoren van belang zijn als ander bewijsmateriaal beschikbaar is dat de verklaring van de niet gehoorde getuige kan bevestigen. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan verklaringen van derden aan wie de getuige onmiddellijk na het voorval zijn verhaal heeft gedaan. Ook kan gedacht worden aan technisch bewijs, kettingbewijs of aan verklaringen van deskundigen over de betrouwbaarheid van de getuige.
Compenserende factoren moeten derhalve een eerlijke en passende beoordeling van de betrouwbaarheid van het bewijs mogelijk maken. Met betrekking tot het onderhavige geval merkt het Gerecht in het kader van eventuele procedurele waarborgen op dat weliswaar de twee getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevraagd konden worden door de verdediging en dat dit enige compensatie biedt voor het niet kunnen horen van de bedreigde getuige D57, maar dat daarmee, naar het oordeel van het Gerecht, niet gesproken kan worden van sterke procedurele waarborgen om het nadeel van de verdediging te kunnen compenseren. Bij dat oordeel heeft het Gerecht betrokken dat genoemde getuige [getuige 1] alleen heeft kunnen verklaren (en bevraagd is kunnen worden) over het eigenaarschap van het wapen (en niet over het daderschap van het doden van de slachtoffers) en genoemde getuige [getuige 2] alleen heeft kunnen verklaren (en bevraagd is kunnen worden) over een klein deel van de verklaring van [getuige 1] dat bovendien niet direct ziet op de verweten gedragingen.
De vraag naar de aanwezigheid van steunbewijs, ten aanzien van door verdachte betwiste onderdelen van de verklaring, beantwoordt het Gerecht als volgt.
Het steunbewijs moet, zoals hiervoor al overwogen, worden gevonden in andere bewijsmiddelen dan in een verklaring van een getuige die niet door de verdediging kon worden ondervraagd. De verklaring van bedreigde getuige F57 wordt daarom bij de beoordeling van het steunbewijs buiten beschouwing gelaten.
Bedreigde getuige D57 is de enige die verklaart verdachte met een vuurwapen op/bij de plaats delict te hebben gezien. De getuige heeft beschreven vanuit welke positie hij de verdachte heeft waargenomen: vanuit de auto kijkend over een muurtje. Het Gerecht overweegt dat dit deel van de verklaring op een eenvoudige wijze door het openbaar ministerie had kunnen worden getoetst. Nu dat niet is gebeurd, en de verdediging daarover wel een standpunt heeft ingenomen (inhoudende dat waarneming op deze manier niet mogelijk is), is een mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de verklaring te toetsen achterwege gelaten. Verder merkt het Gerecht op dat het wapen dat ongeveer een maand na het schietincident in een woning werd aangetroffen, niet (alsnog) is onderzocht op sporen van de verdachte. Het Gerecht ziet in dat de kans dat die sporen nog gevonden zouden worden, klein moet worden geacht, maar constateert wel dat ook deze poging om een deel van de verklaring van de bedreigde getuige D57 bevestigd te krijgen, niet is gedaan. Het Gerecht overweegt voorts dat er geen technisch-forensisch bewijs in het dossier aanwezig is dat het wapen linkt aan de verdachte of dat verdachte op de bewuste avond op of in de buurt van de [wegnaam] plaatst.
Bevestiging van de betrouwbaarheid van een deel van de verklaring van de bedreigde getuige D57 zou gevonden kunnen worden in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 1], welke getuige [getuige 1], zoals hiervoor al aangegeven, door de verdediging gehoord is kunnen worden. Echter, acht het Gerecht, zoals hieronder nader wordt uitgelegd, deze verklaringen (ook bezien in onderling verband) onvoldoende betrouwbaar en is daarbij verder van belang dat deze verklaringen zien op het eigenaarschap van het later aangetroffen wapen, en niet op het daderschap van het ombrengen van de slachtoffers. De reden waarom het Gerecht de verklaring van getuige [getuige 3] (de moeder van wijlen [zoon getuige 3]in wiens slaapkamer het wapen is aangetroffen) onvoldoende betrouwbaar acht, is dat zij er belang bij heeft haar zoon te ontlasten (het wapen is niet van haar zoon maar van een ander) en dat haar verklaring dat zij met getuige [getuige 1] heeft gesproken en juist van hem heeft gehoord dat het wapen van verdachte is, door getuige [getuige 1] wordt tegengesproken. Getuige [getuige 1] zelf heeft zeer wisselend verklaard over aan wie het wapen toebehoort. Eerst is het wapen van hem, [getuige 1], daarna houdt hij langere tijd vol dat het wapen van [zoon getuige 3]is. Pas na confrontatie met de verklaring van getuige [getuige 3] geeft hij aan dat het wapen van verdachte is. Hij vertelt daarbij de omstandigheden waaronder hij het wapen voor verdachte had bewaard en noemt daarbij een persoon ([getuige 2]) die met de verdachte bij hem kwam nadat hij het wapen in de kast van [zoon getuige 3] had geplaatst en met wie er is gesproken over de politie die bij [zoon getuige 3] thuis was. [Getuige 2], die ook als getuige is gehoord, ontkent echter die door [getuige 1] beschreven situatie. Voornoemde constateringen geven het Gerecht aanleiding om ook de verklaringen van getuige [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar te achten.
Bij afweging van de reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht, het gewicht van de bewijsmiddelen en compensatiefactoren, komt het Gerecht tot de conclusie dat de inbreuk op het ondervragingsrecht (en daarmee het recht op een eerlijk proces) zodanig is dat de verklaring van de bedreigde getuige D57 niet gebruikt mag en zal worden om een bewezenverklaring op te baseren.
(toelaatbaarheid) verklaring bedreigde getuige F57
Getuige F57 is eveneens aangemerkt als bedreigde getuige en door de rechter-commissaris verhoord. Bedreigde getuige F57 heeft verklaard dat twee personen, onafhankelijk van elkaar, hem hebben verteld dat verdachte met het wapen de twee mannen in [wijk] heeft vermoord. Aan deze getuige heeft de verdediging schriftelijk vragen kunnen stellen. De verdediging stelt dat met het enkel kunnen stellen van schriftelijke vragen inbreuk is gemaakt op het ondervragingsrecht van de verdediging.
Opnieuw zal het Gerecht het hierboven beschreven beslissingsmodel toepassen bij de beantwoording van de vraag of het recht op een eerlijk proces is geschonden.
a. Goede reden?
Het Gerecht constateert, met inachtneming van de jurisprudentie van het EHRM, dat het enkel schriftelijk vragen kunnen stellen aan de getuige geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging oplevert. In Kostovski tegen Nederland heeft het EHRM bepaald dat:
“an accused should be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him, either at the time the witness was making his statement or at some later stage of the proceedings [6]
Het Gerecht oordeelt dat het stellen van schriftelijke vragen (via de rechter-commissaris), waarbij de verdachte niet de gelegenheid is geboden om te reageren op de door de getuige gegeven antwoorden, geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging oplevert. De vraag is of hiervoor een goede reden was. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. In de kleine gemeenschap van Curacao is een herkenning snel gemaakt en geeft het tijdstip van ondervraging, als dit bekend zou worden gemaakt, de mogelijkheid voor een zoekactie naar deze getuige. In dat licht bezien, heeft de rechter-commissaris, naar het oordeel van het Gerecht, terecht geen andere mogelijkheid gezien dan het door de verdediging laten indienen van schriftelijke vragen.
“Sole or decisive”?
Het Gerecht is van oordeel dat de verklaring van bedreigde getuige F57 als “decisive” gewaardeerd moet worden. Door twee personen, onafhankelijk van elkaar, zou deze getuige geïnformeerd zijn dat het de verdachte is geweest die de twee slachtoffers heeft omgebracht. Bij betrouwbaarheid en gebruikmaking van de verklaring van bedreigde getuige F57 zou een veroordeling in beslissende mate op de verklaring van deze getuige zijn gebaseerd. In de verklaring van bedreigde getuige D57 kan immers geen steun worden gevonden, omdat de verdediging die getuige niet heeft kunnen ondervragen. Indien de bewezenverklaring (mede) berust op verklaringen van meerdere getuigen die door de verdediging niet konden worden ondervraagd, dient het bedoelde steunbewijs te worden gevonden in andere bewijsmiddelen dan die verklaringen.
Compenserende factoren?
De vraag naar compenserende factoren die een eerlijke en passende beoordeling van de betrouwbaarheid van het bewijs mogelijk moeten maken, leidt tot het volgende. Weliswaar heeft de verdediging middels het indienen van schriftelijke vragen de getuige kunnen bevragen, hetgeen als compenserend kan worden aangemerkt, echter daarmee kan naar het oordeel van het Gerecht, zoals hiervoor ook onder kopje “goede reden?” is aangegeven, nog niet van een sterke procedurele waarborg worden gesproken.
Van belang inzake de vraag naar steunbewijs acht het Gerecht dat de verklaring van getuige F57 een verklaring van horen zeggen is, waarbij de personen die de getuige hebben geïnformeerd en ook hun bronnen niet bij het schietincident aanwezig waren. Dit vergt dat het ondersteunend bewijs van behoorlijk gewicht moet zijn. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt. De verklaring van bedreigde getuige D57 dient, zoals hiervoor aangegeven, buiten beschouwing te worden gelaten. Er is geen technisch-forensische bewijs ter ondersteuning van de verklaring dat het de verdachte is die de slachtoffers heeft gedood. Zoals reeds hiervoor uiteen gezet, acht het Gerecht de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar. Bevestiging van de verklaring van de getuige F57 kan in het dossier dan ook niet of nauwelijks worden gevonden.
Bij afweging van de reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht, het gewicht van de bewijsmiddelen en compensatiefactoren, komt het Gerecht ook met betrekking tot de bedreigde getuige F57 tot de conclusie dat de inbreuk op het ondervragingsrecht zodanig is dat de verklaring van deze getuige niet gebruikt mag en zal worden om een bewezenverklaring op te baseren.
Conclusie: vrijspraak
Met het wegvallen van de verklaringen van de twee bedreigde getuigen, het niet betrouwbaar achten van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] en bij gebrek aan ander ondersteunend bewijs van voldoende gewicht, is er geen wettig en overtuigend bewijs dat het de verdachte was die de twee slachtoffers heeft omgebracht of dat het verdachte was die de eigenaar/bezitter was van het vuurwapen dat in de woning van wijlen [zoon getuige 3] werd aangetroffen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Naf 13.416,12.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten dienen te worden begroot op nihil.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten van de verdachte voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij en begroot die kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. M. Witteman, zittingsgriffier, en op 12 maart 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Bijlage 1 (tekst tenlastelegging)

dat hij op of omstreeks 9 februari 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, een of
meerdere keren op genoemde slachtoffers geschoten, tengevolge waarvan
voornoemde slachtoffers zijn overleden;
en
dat hij in of omstreeks de periode van 9 februari 2019 tot en met 7 maart 2019
op Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te
weten (Pietro Beretta, model PX4 STORM en/of munitie, in de zin van de
Vuurwapenverordening 1930, te weten zeventien (17) scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad;

Voetnoten

1.EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06 (EHRC 2012/56)
2.EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (EHRC 2016/89)
3.EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16 (EHRC 2021/44)
4.EHRM 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06 (EHRC 2012/56)
5.EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (EHRC 2016/89) r.o. 114
6.EHRM 20 november 1989 nr. 11454/85 (Kostovski tegen Nederland)