ECLI:NL:OGEAC:2021:117

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
CUR202005060
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over recht van overpad en opzegging van overeenkomst

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een burengeschil over het recht van overpad. Eiser heeft op 28 december 2020 een verzoekschrift ingediend, waarna gedaagde op 1 maart 2021 heeft geantwoord met tegenvorderingen. De partijen hebben op 1 juni 2021 een comparitie van partijen gehad, gevolgd door een bezichtiging ter plaatse. Eiser heeft in oktober 2020 de overeenkomst van 14 november 2003 buitengerechtelijk ontbonden, maar gedaagde heeft deze ontbinding niet aanvaard. Eiser heeft vervolgens de overeenkomst per 30 juni 2021 opgezegd, wat gedaagde eveneens niet heeft geaccepteerd.

Het geschil draait om de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd en of gedaagde recht heeft op ongehinderd overpad. Eiser stelt dat gedaagde zich niet als goede buur heeft gedragen, terwijl gedaagde verweer voert en vraagt om een verbod voor eiser om de toegang te blokkeren. Het Gerecht oordeelt dat de overeenkomst tot overpad geen zakenrechtelijke werking heeft en dat de opzegging door eiser rechtsgeldig is, maar dat eiser zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de opzegtermijn. Het Gerecht verbiedt eiser om de toegang te blokkeren voor 1 juli 2021 en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202005060
Vonnis d.d. 7 juni 2021
inzake
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.E. Lovert,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigden: mrs. M.H. Römer en X.C.G. Bakhuis.

1.Het procesverloop

[eiser] heeft op 28 december 2020 een verzoekschrift ingediend. [gedaagde] heeft bij conclusie van 1 maart 2021 geantwoord, met tegenvorderingen. Op 1 juni 2021 is een comparitie van partijen gehouden, met aansluitend een bezichtiging ter plaatse. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Vonnis is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1. [
Gedaagde] heeft eind 1998 het recht van erfpacht met betrekking tot een perceel met bebouwing gelegen aan de […]weg verkregen. Het perceel is aan de voorzijde bebouwd met een drietal appartementen. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich de woning waarin [gedaagde] woont.
2.2. [
Eiser] is in 1999 eigenaar geworden van het perceel bekend als […] als Kaya […].
2.3.
De achterzijde van het perceel van [gedaagde] grenst aan het perceel van [eiser].
2.4.
Op 14 november 2003 hebben partijen een ‘overeenkomst inzake recht van overpad’ gesloten waarin [eiser] aan [gedaagde] het recht van overpad verleent zodat [gedaagde] vanaf de Kaya [...] via een toegangsweg op de grond van [eiser] vrije toegang heeft tot zijn woning. Verder is in de overeenkomst opgenomen dat partijen zich als een goede buur jegens elkaar zullen gedragen.
2.5.
In de loop van 2020 is tussen partijen een conflictueuze verhouding ontstaan.
2.6.
Bij brief van 14 oktober 2020 aan [gedaagde] heeft [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, omdat [gedaagde] zich niet als goede buur zou gedragen. [Gedaagde] heeft de ontbinding niet aanvaard.
2.7.
In november 2020 heeft [gedaagde] [eiser] in kortgeding doen oproepen en gevorderd [eiser] te bevelen de toegang tot de achterzijde van het perceel van [gedaagde] vrij te maken. Na betekening van het verzoekschrift, maar nog voor de mondelinge behandeling, heeft [eiser] de toegang vrij gemaakt, waarna [gedaagde] de kortgedingprocedure heeft ingetrokken, behalve wat betreft de proceskosten.
2.8.
Bij brief van 16 december 2020 heeft [eiser] de overeenkomst per 30 juni 2021 opgezegd. [Gedaagde] heeft de opzegging niet aanvaard.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 14 november 2003 door hem rechtsgeldig is opgezegd per 30 juni 2021 althans een door het Gerecht te bepalen datum, dan wel voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 14 november 2003 per 28 oktober 2020 is ontbonden althans de overeenkomst te ontbinden op een door het Gerecht te bepalen datum, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [
Gedaagde] voert gemotiveerd verweer en vraagt voor recht te verklaren dat de overeenkomst van 14 november 2003 rechtsgeldig is en, onder oplegging van een dwangsom, te bepalen dat [eiser] zich zal onthouden van het blokkeren van de vrije toegang tot de woningen op zijn perceel, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Eiser] heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden wegens wanprestatie door [gedaagde]. Hij verwijst daarbij naar zijn brief van 14 oktober 2020. [Eiser] legt aan die ontbinding samengevat ten grondslag dat [gedaagde] zich herhaaldelijk onbeschoft heeft gedragen indien de toegang tot zijn perceel door een auto van [eiser] of van een van de bezoekers van de garage van [eiser] werd geblokkeerd. Deze stellingen van [eiser] kunnen, ook indien van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, de ontbinding niet rechtvaardigen. In de kern is de ontstane wrevel immers steeds terug te voeren geweest op een – al dan niet bewuste – schending door [eiser] of diens bezoekers van de overeengekomen vrije toegang van [gedaagde] tot diens woning. Afgezien daarvan is tijdens de bezichtiging ter plaatse wel gebleken dat [eiser] zelf allerminst conflictvermijdend te werk gaat, en dat de toegang tot de woning van [gedaagde] door hem (wederom) was geblokkeerd, en wel met een (wrak)auto.
4.2.
De overeenkomst tot overpad heeft geen zakenrechtelijke werking. Er is geen sprake van een erfdienstbaarheid. De overeenkomst van overpad betreft een overeenkomst die persoonlijke verplichtingen in het leven roept. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en bevat geen regeling voor de opzegging daarvan. Ingevolge vaste rechtspraak is een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar, ook indien de wet en die overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, dat een voldoende lange opzegtermijn in acht wordt genomen of dat de opzegging gepaard gaat met het aanbod tot compenserende maatregelen.
4.3.
In het onderhavige geval acht het gerecht de enkele omstandigheid dat de relatie tussen partijen in de loop der jaren ernstig is verslechterd al voldoende grond voor opzegging van de overeenkomst. Het overpad geschiedt over een strook grond die eigendom is van [eiser] en waarvan [eiser] en de bezoekers van zijn garage gebruik moeten maken om bij het huis en het bedrijf van [eiser] te komen. Gebruik van diezelfde strook door [gedaagde] beperkt [eiser] in zijn gebruiksmogelijkheden van zijn eigendom. Tegenover het overpad van [gedaagde] staat geen tegenprestatie. Bezien vanuit het stratenplan en de bebouwing ter plaatse is het bepaald niet logisch dat het perceel van [gedaagde], dat aan de […]weg is gelegen, ook bereikbaar is via de Kaya […], over het terrein van [eiser]. Onder die omstandigheden moet het [eiser] vrijstaan om de overeenkomst van overpad op te zeggen.
4.4.
Wel kon van [eiser] verlangd worden dat hij een voldoende lange opzegtermijn in acht nam. Zoals ook uit de tekst van de overeenkomst blijkt, was een langdurig overpad beoogd (voor [gedaagde] of diens rechtsopvolgers). Voorts is het perceel van [gedaagde] zodanig bebouwd, dat bouwkundige aanpassingen zullen moeten worden doorgevoerd als [gedaagde] zijn auto direct naast zijn woning (en niet langs de […]weg of op de erven van een van de drie appartementen) wil neerzetten. Ook zonder dergelijke aanpassingen blijft zijn woning echter goed vanaf de […]weg bereikbaar. Teneinde [gedaagde] in staat te stellen eventuele bouwkundige aanpassingen te overwegen en uit te voeren en/of afspraken te maken met zijn huurders, was de namens [eiser] in de brief van 16 december 2020 opgenomen opzegtermijn van ruim zes maanden (tot 30 juni 2021) passend.
4.5.
Gebleken is echter dat [eiser] inmiddels - en dus nog binnen de opzegtermijn en gedurende de looptijd van de overeenkomst - is overgegaan tot het blokkeren van de toegangspoort. Dit is wederom een vorm van eigenrichting als waartegen eerder het kort geding gericht was. Dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn recht op toegang is niet gebleken. Integendeel, uit zijn verweer en tegenvordering in dit geding blijkt dat [gedaagde] nog altijd belang hecht aan toegang. [Gedaagde] heeft het recht op ongehinderd overpad gedurende de looptijd van de overeenkomst. Het door [gedaagde] gevorderde verbod aan [eiser] om de toegang te blokkeren is dan ook toewijsbaar als hierna omschreven.
4.6.
Beide partijen zijn deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen op 14 november 2003 gesloten overeenkomst rechtsgeldig door [eiser] is opgezegd per 30 juni 2021;
In reconventie
5.2.
verbiedt [eiser] om voor 1 juli 2021 versperringen te plaatsen voor de toegangspoort aan de achterzijde van [gedaagde]’s perceel of de toegang via die poort voor 1 juli 2021 anderszins onmogelijk te maken, zulks op straffe van een vanaf de tweede dag na de betekening van dit vonnis te verbeuren dwangsom van NAf 500 voor iedere dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft;
In conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 7 juni 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.