ECLI:NL:OGEAC:2021:11

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
CUR201903019 en CUR201904135
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ongevallengeld en ongevallenverzekering in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de beëindiging van ongevallengeld en de ongevallenverzekering van eiser, die statutair directeur en enig aandeelhouder is van een vennootschap die concerten en festivals organiseert. Eiser had op 22 december 2012 een bedrijfsongeval gehad, waarna hij ongevallengeld ontving op basis van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv). De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft echter op 23 oktober 2018 het recht op ongevallengeld ingetrokken, omdat eiser niet bereikbaar was voor medische controle en zonder toestemming van de SVB naar het buitenland was vertrokken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de intrekking in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de SVB niet zorgvuldig heeft gehandeld door eiser niet eerst te waarschuwen voor de gevolgen van zijn gedrag. De SVB had moeten erkennen dat eiser niet tijdig op de hoogte was gesteld van de intrekking van het ongevallengeld, wat leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van het beroepschrift. Het Gerecht heeft het beroep tegen de fictieve weigering om te beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen de intrekking van het ongevallengeld gegrond verklaard. De SVB is veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser.

Daarnaast heeft het Gerecht geoordeeld dat eiser niet als werknemer in de zin van de LvOv kan worden aangemerkt, omdat er geen gezagsverhouding bestaat tussen eiser en zijn vennootschap. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op ongevallengeld. De SVB is opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van het Gerecht.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de gedingen tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J.C. Anthonio, advocaten,
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de SVB.

Procesverloop

CUR201904135
Eiser heeft op 5 november 2019 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de SVB om te beslissen op zijn op 24 oktober 2018 ingediende bezwaar tegen de beschikking van 23 oktober 2018.
De SVB heeft op 13 mei 2020 een verweerschrift ingediend, waarbij de SVB de beschikking op bezwaar van 3 juli 2019 (bestreden besluit 1) heeft overgelegd.
Eiser heeft op 9 september 2020 het beroep aangevuld met gronden tegen bestreden besluit 1.
CUR201903019
Eiser heeft op 22 augustus 2019 beroep ingesteld tegen de beschikking van 12 juli 2019 (bestreden besluit 2).
De SVB heeft op 17 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van beide beroepen ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die is vergezeld door N. Huizing, verzekeringsarts bij de SVB.

Overwegingen

1. Het Gerecht gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is statutair directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf] N.V. Deze vennootschap is op 23 november 2001 opgericht en drijft een onderneming die, kort samengevat, concerten en festivals organiseert en daarvoor de benodigde instrumenten, apparatuur en andere faciliteiten verhuurt.
1.2.
Eiser heeft op 22 december 2012 een bedrijfsongeval gehad waarbij een lichtinstallatie op zijn rechterknie is gevallen. In verband hiermee heeft de SVB aan eiser ongevallengeld toegekend op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv). Eiser is voor 25% arbeidsgeschikt.
1.3.
De SVB heeft bij besluit van 23 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, het recht op ongevallengeld van eiser ingetrokken. Aan bestreden besluit 1 heeft de SVB ten grondslag gelegd dat eiser niet bereikbaar was voor controle op 30 augustus 2018 en dat hij meerdere keren naar het buitenland is vertrokken zonder daarvoor toestemming te vragen aan de SVB.
2. Eiser heeft in beroep tegen bestreden besluit 1 aangevoerd dat hij dit besluit pas met het verweerschrift heeft ontvangen, zodat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van het beroepschrift en daarmee van een ontvankelijk beroep. Verder heeft eiser aangevoerd dat de intrekking van het recht op ongevallengeld in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3. Bij bestreden besluit 2 heeft de SVB, voor zover van belang, besloten dat eiser niet als werknemer in de zin van de LvOv kan worden aangemerkt en daarom geen recht heeft op ongevallengeld.
4. Eiser heeft in beroep tegen bestreden besluit 2 onder verwijzing naar de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LvLb) aangevoerd dat eiser wel werknemer is in de zin van de LvOv en dat het in 2004 in werking getreden artikel 2:8, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op eiser omdat hij al voor 2004 bestuurder was. Verder heeft eiser aangevoerd dat de beëindiging van het ongevallengeld in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling.
CUR201904135
5.1.
De SVB heeft betoogd dat geen sprake is van een fictieve weigering om te beslissen op het bezwaar, omdat de SVB al op 3 juli 2019 bestreden besluit 1 had genomen. Daartegen heeft eiser niet tijdig beroep ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat de SVB heeft erkend dat zij, anders dan gebruikelijk, bestreden besluit 1 abusievelijk niet per aangetekende post heeft verzonden, heeft eiser zich reeds in de bezwaarfase laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het had dan ook op de weg van de SVB gelegen om bestreden besluit 1 toe te zenden aan de gemachtigden van eiser of hen een afschrift te sturen. Dit heeft de SVB nagelaten. De termijnoverschrijding bij de indiening van het beroepschrift is dan ook verschoonbaar, zodat het beroep ontvankelijk is. Omdat de SVB hangende het beroep tegen de fictieve weigering om op het bezwaar te beslissen bestreden besluit 1 heeft genomen, zal dit beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Hierna zal het beroep tegen bestreden besluit 1 worden beoordeeld.
5.2.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e en g, van de LvOv heeft de werknemer geen recht op tegemoetkoming of verliest hij dit recht indien (e) hij niet op de tijden en plaatsen, door de bank aangewezen, de controlerende geneeskundige toestaat hem te onderzoeken en indien (g) hij zonder toestemming van de bank het eiland verlaat, waar hem de tegemoetkoming wordt verstrekt.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet heeft voldaan aan de onder 5.2 genoemde wettelijke voorschriften. Partijen houdt echter verdeeld het antwoord op de vraag of de SVB tot intrekking van het recht op ongevallengeld kon overgaan zonder daarbij in strijd te komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.1.
Uit het door de SVB overgelegde overzicht ‘periodieke medische beoordelingen [eiser]’ van 5 januari 2016 tot en met 13 juli 2018 blijkt dat eiser maandelijks, soms om de twee maanden, op consult kwam voor lichamelijk onderzoek of consult. Vanaf maart 2018 vond (opnieuw) een bepaling van de arbeidsongeschiktheid plaats in verband met (toegenomen) nekklachten. Op 4 april 2018 vond een consult plaats waarbij een volgende afspraak op 30 mei 2018 werd gemaakt. Op het consult van 30 mei 2018 werd een afspraak gemaakt voor 13 juli 2018. Op het consult van 13 juli 2018 werd geen volgende afspraak gemaakt. Daarna heeft de SVB eiser op 29 augustus 2018 tevergeefs telefonisch proberen te bereiken voor een afspraak de volgende dag. Uit onderzoek heeft de SVB vervolgens vastgesteld dat eiser regelmatig voor het werk in het buitenland verblijft. Aangezien het overzicht van de periodieke consulten vanaf 2016 er geen melding van maakt dat eiser niet is komen opdagen op afspraken bij de controlerende geneeskundige en zich eerder kennelijk ook geen problemen in dit verband hebben voorgedaan, had het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van de SVB gelegen om eiser eerst een waarschuwing te geven omdat hij niet bereikbaar was voor het maken van een afspraak. Daarbij had de SVB eiser kunnen wijzen op het wettelijke voorschrift ter zake en het gevolg van niet-naleving daarvan, namelijk intrekking van het recht op ongevallengeld. Dat geldt ook voor de overtreding van het voorschrift om toestemming aan de SVB te vragen voor verblijf in het buitenland. Evenmin is gebleken dat eiser eerder is gewezen op dit voorschrift of dat daarover problemen zijn geweest. Door eiser niet eerst te waarschuwen maar direct over te gaan tot intrekking van het recht op ongevallengeld zijn de gevolgen voor eiser onevenredig in verhouding tot het belang van de SVB bij naleving van de desbetreffende voorschriften.
5.3.2.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de SVB bestreden besluit 1 heeft genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Het beroep slaagt, zodat bestreden besluit 1 moet worden vernietigd. Omdat herstel van deze gebreken, mede gelet op wat hierna wordt overwogen in de zaak CUR201903019, niet tot de mogelijkheden behoort, zal het Gerecht het besluit van 23 oktober 2018 herroepen.
CUR201903019
5.4.
In deze zaak staat de vraag centraal of eiser al dan niet werknemer is in de zin van de LvOv.
5.5.
Op grond van artikel 1 van de LvOv wordt onder werknemer verstaan een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht. Als het gaat om de arbeidsverhouding tussen een vennootschap ten behoeve waarvan de werkzaamheden worden verricht en de directeur is in het bijzonder van belang of sprake is van een gezagsverhouding. Een belangrijke aanwijzing dat daarvan sprake is, komt tot uitdrukking in de bevoegdheid om de betrokken natuurlijke persoon te ontslaan. Eiser is de enige directeur/bestuurder en de enige aandeelhouder van [bedrijf], zodat van een gezagsverhouding als hiervoor bedoeld tussen eiser en de vennootschap geen sprake is.
5.6.
Dat artikel 2:8, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon uitdrukkelijk niet wordt aangemerkt als een arbeidsverhouding, niet van toepassing is op eiser omdat hij al voor 2004 bestuurder was, maakt het voorgaande niet anders. Zoals eiser zelf naar voren heeft gebracht, heeft de wetgever met deze bepaling slechts voor ogen gehad om de soms ingewikkelde discussies over de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de bestuurder en de vennootschap waarvoor hij werkt te vereenvoudigen. Dit laat kwalificatie van de arbeidsverhouding van een bestuurder als eiser, die al voor 2004 als bestuurder is benoemd, onverlet.
5.7.
Ook de omstandigheid dat eiser voor de toepassing van de LvLb als werknemer wordt beschouwd, doet niet af aan wat onder 5.5 is overwogen. Een gelijkstelling van de arbeidsverhouding van de bestuurder van een vennootschap met een dienstbetrekking, zoals neergelegd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de LvLb, ontbreekt in de LvOv. Dat hier sprake is van een lacune, zoals eiser heeft betoogd, is niet aannemelijk gelet op de verschillende doelstellingen van deze twee landsverordeningen. Bovendien fungeert de loonbelasting als voorheffing van de inkomstenbelasting waaraan in beginsel alle inwoners van Curaçao zijn onderworpen, ongeacht of zij als werknemer in een gezagsverhouding of anderszins opbrengst van onderneming of arbeid hebben genoten.
5.8.
Uit 5.5 tot en met 5.7 volgt dat eiser geen werknemer is als bedoeld in de LvOv zodat hij geen recht heeft op ongevallengeld. Vervolgens ligt de vraag voor of de beëindiging van het ongevallengeld in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals eiser heeft aangevoerd.
5.9.
Eiser ontvangt al vanaf 22 december 2012 ongevallengeld in verband met zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat eiser de gelegenheid zal moeten worden gegeven zich te beraden op zijn nieuwe situatie, waaronder die van zijn onderneming, en om zich zo nodig te oriënteren op de arbeidsmarkt. Daarbij komt dat eiser al langere tijd arbeidsongeschikt is wat invloed zal hebben op zijn mogelijkheden om een particuliere inkomensverzekering tegen arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval af te sluiten. Bestreden besluit 2 voorziet niet in een overgangstermijn. Door te besluiten tot onmiddellijke beëindiging van het ongevallengeld, heeft de SVB bestreden besluit 2 genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep slaagt daarom, zodat bestreden besluit 2 moet worden vernietigd. Het Gerecht zal de SVB opdragen binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Het Gerecht ziet aanleiding om de SVB te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze worden begroot op in totaal NAf 2.100,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris.

Beslissing

Het Gerecht:
CUR201904135
-
verklaarthet beroep tegen de fictieve weigering om te beslissen op het bezwaar tegen de beschikking van 23 oktober 2018
niet-ontvankelijk;
-
verklaarthet beroep tegen de beschikking van 3 juli 2019
gegrond;
-
vernietigtde beschikking van 3 juli 2019;
-
herroeptde beschikking van 23 oktober 2018;
-
veroordeeltde SVB tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.050,- ;
-
draagtde SVB
ophet betaalde griffierecht van NAf 50,- aan eiser te vergoeden.
CUR201903019
-
verklaarthet beroep tegen de beschikking van 12 juli 2019
gegrond;
-
vernietigtde beschikking van 12 juli 2019;
-
draagtde SVB
opbinnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeeltde SVB tot betaling aan eiser van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.050,- ;
-
draagtde SVB
ophet betaalde griffierecht van NAf 50,- aan eiser te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. W.H. Bel, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.