ECLI:NL:OGEAC:2021:108

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
500.00018/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en vuurwapenbezit in Curaçao met vordering tot schadevergoeding

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, werd op 26 februari 2021 uitspraak gedaan door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De zaak betreft de moord op een slachtoffer op 21 januari 2018, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadslieden, mr. E.F. Sulvaran en mr. A.N. Sulvaran. De officier van justitie, mr. A.K. Tiggelaar, eiste een gevangenisstraf van 18 jaar, met een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor vrijspraak. Het Gerecht oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan moord en verboden wapenbezit, met voorbedachten rade. Het Gerecht achtte de verklaringen van getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte met opzet en na kalm beraad het slachtoffer had benaderd en neergeschoten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en moest een schadevergoeding van Naf 2.205,53 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de rechter mr. J. Snitker en zittingsgriffier mr. R.J. Gras aanwezig waren.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00018/18

Uitspraak: 26 februari 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden mr. E.F. Sulvaran en mr. A.N. Sulvaran, advocaten in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. A.K. Tiggelaar heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de moord op [slachtoffer] en verboden wapenbezit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na een toegelaten wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met enige gezichtsbedekking (soort bivakmuts) die [slachtoffer] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen (van/op zeer korte afstand) drie, in elk geval een of meer, kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting (van) de borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meer van die kogel(s) in de borststreek en/of het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
[medeverdachte en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon op of omstreeks 21 januari 2018 te Curaçao, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met enige gezichtsbedekking (soort bivakmuts) die [slachtoffer] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen (van/op zeer korte afstand) drie, in elk geval een of meer, kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting (van) de borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meer van die kogel(s) in de borststreek en/of het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welk feit hij, verdachte, (tevoren) op of omstreeks 21 januari 2018, te Curaçao, door (een) gift(en), belofte(n), misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid opzettelijk heeft uitgelokt
door die [medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon, te informeren over
  • een twist kort tevoren tussen hem, verdachte en het latere slachtoffer en/of
  • de plaats waar die twist kort tevoren plaats vond en/of
  • het feit dat hij, verdachte dat slachtoffer te kennen had gegeven dat verdachte hem die dag zou vermoorden
en/of
door aan die [medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon
  • een auto ter beschikking te stellen en/of
  • met een auto naar (de omgeving van) de truk'i pan te brengen en/of
  • (vervolgens) (aldaar) het latere slachtoffer aan te wijzen;
meer subsidiair
[medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon op of omstreeks 21 januari 2018 te Curaçao, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met enige gezichtsbedekking (soort bivaknuts) die [slachtoffer] benaderd/opgezocht en/of met een vuurwapen (van/op zeer korte afstand) drie, in elk geval een of meer, kogels afgevuurd op/in/door en/of in de richting (van) de borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meer van die kogel(s) in de borststreek en/of het lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [medeverdachte] en/of een tot op heden onbekend gebleven persoon
  • verteld waar [slachtoffer] zich bevond en/of
  • een auto ter beschikking gesteld en/of
- met een auto naar (de omgeving van) de truk'i pan gebracht en/of
- een wapen ter beschikking gesteld;
- ( (vervolgens) (aldaar) het latere slachtoffer aangewezen;

2.

hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair.
hij op
of omstreeks21 januari 2018 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
(en met voorbedachten rade
)[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)met dat opzet
(en na kalm beraad en rustig overleg
),met enige gezichtsbedekking
(soort bivakmuts)die [slachtoffer] benaderd/opgezocht en
/ofmet een vuurwapen
(van/op zeer korte afstand)drie
, in elk geval een of meer,kogels afgevuurd op
/in/door en/of in de richting
(van
) de borststreek en/ofhet lichaam van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door
een ofmeer van die kogel
(s
)in de borststreek en
/ofhet lichaam werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2.

hij op
of omstreeks21 januari 2018 te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
1.Op 21 januari 2018 omstreeks 01.10 uur, werden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] naar aanleiding van een melding van een schietpartij gedirigeerd naar de [naam weg] te Curaçao. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Bij de gele broodjeszaak "[naam broodkraam]" aangekomen zagen wij, verbalisanten, dat een manspersoon met zijn rug op de grond in de genoemde broodjeszaak lag. Wij, verbalisanten, zagen tevens dat deze manspersoon enkele inschoten aan zijn bovenlichaam had.
Ik, verbalisant[verbalisant 4]
, liep naar de eigenaar en/of beheerder van de gele broodjeszaak, [eigenaar broodkraam] (het Gerecht begrijpt: [eigenaar broodkraam]) om hem zijn waarneming en bevindingen te vragen. Ondertussen gaf het personeel van de ambulance door dat zij niets meer voor het slachtoffer konden doen en dat het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk aan de schotwonden was overleden.
Van het personeel van de ambulance werden wij, verbalisanten, op de hoogte gesteld over de aard en verwondingen van de schoten:
-
Inschot ter hoogte van zijn rechterborst;
-
In- en uitschot ter hoogte van zijn rechterpols;
-
Inschot op zijn rug.
Het slachtoffer bleek later te zijn: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] te[geboorteplaats slachtoffer]
.
Bij een ingesteld onderzoek werden er in totaal drie (3) hulzen aangetroffen. Twee (2) buiten de broodjeszaak en een (1) in de broodjeszaak.
Omstreeks 02:10 uur had dokter Maduro de dood van het genoemde slachtoffer (medisch) vastgesteld.” [2]
2.De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateerden op 21 januari 2018 het volgende:
“Op zondag 21 januari 2018, omstreeks 02.32 uur, werd door de hoofdagent [verbalisant 6], lijkherkenning verricht met de vader van de overledene. Hij gaf op te zijn genaamd: [vader slachtoffer], geboren te [geboorteplaats vader slachtoffer] op [geboortedatum vader slachtoffer]. Hij herkende het aan hem getoonde lijk als dat van zijn zoon in leven genaamd: [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats slachtoffer] op [geboortedatum slachtoffer].” [3]
3.Forensisch patholoog L. Althaus, heeft het lichaam van [slachtoffer] onderzocht en het volgende forensisch autopsierapport opgesteld:
“In summary, 2 perforating and one penetrating gunshot injuries could be found on the body of [slachtoffer]. The conclusion is that the body has been hit by 2 gunshots. Penetrating, fatal gunshot wound with entry wound “A” led to a hemato-peritoneum and an internal bleeding to death. Cause of death: Internal bleeding to death due to a gunshot.” [4]
4.De getuige [eigenaar broodkraam] werd op 21 januari 2018, omstreeks 15.15 uur, door de politie gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben de eigenaar van de broodtruck "[naam broodkraam]". Gisteren op 20 januari 2018 was ik in de broodtruck gaan werken samen met wijlen "[roepnaam slachtoffer]", [persoon 1] en [persoon 2]. Met "[roepnaam slachtoffer]" bedoel ik [slachtoffer]. Het was zondag 21 januari 2018, na twaalf uur dat twee klanten bij de broodtruck zaten. Het waren twee bekenden van wijlen [roepnaam slachtoffer]. [Roepnaam slachtoffer] zat eten voor hen aan het klaarmaken in de broodtruck en ze zaten met elkaar te joken. De klant bleef aan wijlen [roepnaam slachtoffer] zeggen dat: hij hem vandaag zeker een mep zal geven. Volgens mij zaten ze geintjes met elkaar te maken. Hierna gingen de geintjes over in een handgemeen met elkaar. Ze bleven eventjes met elkaar bezig met het handgemeen en geintjes uithalen. Hierna hoorde ik de klant tegen [roepnaam slachtoffer] zeggen dat hij hem zal schieten. Eventjes later liep de klant naar mij toe en zwoer aan mij dat hij vandaag zeker [roepnaam slachtoffer] zal doodschieten. Ik zag dat bedoelde man geen geintje aan het uithalen was. Hij zei mij dat hij [roepnaam slachtoffer] zal doodschieten en dat hij niet naar de gevangenis zal gaan. Hierna ging [roepnaam slachtoffer] aan de binnenkant van de leuning buiten staan. Bedoelde man gaf [roepnaam slachtoffer] een stoot aan zijn gezicht. Bedoelde man kwam bij mij en zei mij dat wanneer de broodtruck dicht gaat, [roepnaam slachtoffer] zal weten wat er gaat gebeuren. Tevens zei hij tegen [roepnaam slachtoffer] dat hij dertig scherpe patronen voor [roepnaam slachtoffer] heeft. Hierna stapten die twee klanten in de auto en gingen weg van daar in de grijs gelakte Kia Spectra. [Roepnaam slachtoffer] ging een andere klant helpen.
Op gegeven moment zag ik dat een manspersoon met bedekt gezicht in de richting van de broodtruck kwam rennen. De schutter schreeuwde luidkeels: “Hala, hala!” (Letterlijke vertaling verbalisant: “Opzij, Opzij!”). Daarna had de schutter drie schoten op [roepnaam slachtoffer] afgelost. Ik zag dat [roepnaam slachtoffer] op de grond in de broodtruck viel en de schutter hierna wegrende in de richting van [wijk 1]. [Persoon 2] en ik renden naar de broodtruck om te gaan kijken wat met [roepnaam slachtoffer] was gebeurd en om hem te helpen. Ik hoorde enkele omstanders schreeuwen dat de schutter wegrende en instapte in een grijs gelakte Kia Spectra.
Ik heb een foto van de schutter op Facebook gekregen. Het betrof de foto van de schutter. Hij is genaamd [slachtoffer].
De bedoelde klant is een man van ongeveer 1,65 meter hoog.De schutter had een donkere spijkerbroek aan, een donkerblauw trainingshemd met lange mouwen en witte strepen aan de mouwen en zijn gezicht was bedekt met een zwarte muts en je kon zijn ogen zuiver zien.
Ik herken hem aan zijn stem en aan de donkere spijkerbroek die hij aan had en aan zijn ogen die ik zag door de zwarte muts die hij aan had als die klant die even tevoren aan [roepnaam slachtoffer] zei dat hij hem vandaag zal doodschieten.” [5]
5.Op 24 januari 2018 vond een fotoconfrontatie plaats met de getuige [eigenaar broodkraam]. De verbalisant [verbalisant 7] relateerde het volgende:
“Na het bekijken van de fotosheet A verklaarde de getuige [eigenaar broodkraam] het volgende: “De man afgebeeld onder nummer 8 [6] is de man die eerder als klant kwam bij “[roepnaam slachtoffer]” om eten te kopen en die later terugkwam om “[roepnaam slachtoffer]” dood te schieten.” ” [7]
6.De getuige [getuige] werd op 21 januari 2018, omstreeks 15.15 uur, door de politie gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“ik was gisteren bij de broodtruck "naam broodkraam]”. Ik help [voornaam eigenaar broodkraam] in zijn broodtruck. Ik werk samen met [roepnaam slachtoffer]in keuken. Op een bepaald moment zag ik dat een klant die op zijn eten zat te wachten, zijn eten bij [roepnaam slachtoffer] kwam afhalen. Bedoelde klant was samen met een andere man. Deze man was de bestuurder van de auto waarin zij kwamen. Het betrof volgens mij een grijze auto van het merk Kia. Ik zag dat de klant bleef discussiëren met [roepnaam slachtoffer]. Zijnde buiten bleef bedoelde klant discussiëren met [roepnaam slachtoffer]. Op een gegeven moment zag ik dat deze klant hem een klap in zijn gezicht gaf. Na deze klap hoorde ik [roepnaam slachtoffer] tegen deze klant in het Papiaments zeggen: "No mishi ku mi kara, Bai" (vrije vertaling verbalisant: raak mijn gezicht niet en ga weg). Bedoelde klant zei in het Papiaments tegen [roepnaam slachtoffer], dat hij een vuurwapen heeft en dat hij 30 kogels heeft. Nadat hij dit zei, liep hij naar de auto toe en stapte in de auto en ze reden vandaar weg.
Het duurde niet eens tien minuten dat ik een onbekende man zag komen aanlopen. Hij kwam van de zuidelijke richting. Bedoelde man was gekleed in donkere kledingstukken en had een vuurwapen in zijn hand. Aan de manier van lopen en de handelingen die hij deed met zijn armen en handen, herkende ik hem meteen doordat hij dezelfde handelingen deed als de klant die eerder aanwezig was. Hij had tevens dezelfde postuur. Toen hij dichterbij kwam, hoorde ik hem iets zeggen. Bij het horen van zijn stem herkende ik hem als de klant die eerder aan het discussiëren was met [roepnaam slachtoffer]. Ik hoorde toen dat de dader iets tegen [roepnaam slachtoffer] zei, tegelijkertijd loste hij een schot. Ik zag toen dat [roepnaam slachtoffer] opzij ging. Ik vermoed dat de eerste kogel hem niet had geraakt. Vervolgens hoorde ik nog een schot en op dat moment zag ik dat [roepnaam slachtoffer] vermoedelijk geraakt werd, doordat hij toen op de grond van de truck viel. Hierna zag ik dat de dader naar de toonbank liep en nogmaals schoot. Vervolgens rende hij weg in zuidelijke richting en na de bushalte sloeg hij rechtsaf, een zandweg in.
De klant had een donkerkleurig T-shirt met korte mouwen, een donkerkleurige bermuda short aan. De dader had een zwart jacket met lange mouwen, donkerkleurige lange trainingsbroek en had een vuurwapen in zijn hand.” [8]
7.Op 24 januari 2018 vond een fotoconfrontatie plaats met de [getuige]. De verbalisant [verbalisant 7] relateerde het volgende:
“Na het bekijken van de fotosheet B verklaarde de getuige [getuige] het volgende: “De man afgebeeld onder nummer 4 [9] is de man die discussie had met “[roepnaam slachtoffer]” en die later op “[roepnaam slachtoffer]” heeft geschoten waarbij hij om het leven kwam.” ” [10]
8.De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateerden op 21 januari 2018 het volgende:
“De VLR-gegevens van het imei [imei nummer telefoonnummer] is bevraagd op 21 januari 2018 en tevens zijn de historische printgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] bevraagd op 21 januari 2018. Het voornoemde imei was in combinatie met telefoonnummer [telefoonnummer] actief. Na onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik is bij [verdachte]. Aan de hand van de opgevraagde VLR-gegevens van het [imei nummer telefoonnummer] is te zien dat de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] gedurende de nacht van 21 januari 2018 gebruik maakt van de mobiele data. Te zien is dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] omstreeks 00:58:09 uur zendmast [aanduiding zendmast 1] aanstraalt, deze zendmast is in de voornoemde netwerkmeting aangeduid als zendmast binnen het bereik van de PD [naam broodkraam], tevens is op te maken dat tussen 00:58:09 uur (mogelijk tijdstip waarop ruzie bij [naam broodkraam ontstond) en 01:05:22 uur geen contact is geweest met mobiele data, waarna de telefoon van de gebruiker om 01:05:22 uur een andere zendmast aanstraalt namelijk [aanduiding zendmast 2]. De zendmast [aanduiding zendmast 2] heeft bereik binnen de wijk [wijk 2]. Dit betreft tevens de verblijfplaats van [verdachte].
Vervolgens om 01:11:00 uur keert de telefoon van de gebruiker van voornoemd telefoonnummer om 01.11 uur weer terug naar zendmast [aanduiding zendmast 1]. Tussen 01:11:00 uur en 01:23:52 uur wordt er geen gebruik gemaakt van mobiele data en/of is de locatievoorziening van de telefoon uitgeschakeld en/of staat de telefoon uit. Het tijdstip van de liquidatie bij de Truk di Pan te [wijk 3] is omstreeks 01:15 uur.” [11]
9.De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
“Op 21 januari 2018 bij ‘[wijk 3]’ waren [slachtoffer] en ik geintjes aan het doen. Het werden serieuze woorden en die vielen een beetje zwaar. Ik heb hem geduwd.” [12]
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd:
dat de verklaringen van de diverse getuigen, zo ook die van [eigenaar broodkraam] en [getuige], onbetrouwbaar zijn;
dat er in het dossier voldoende steun is te vinden voor het scenario dat [medeverdachte] de dader is en niet de verdachte;
aan de hand van de door de politie gehanteerde meetmethode kan niet worden vastgesteld dat de telefoon van de verdachte zich ten tijde van het incident nabij de plaats delict bevond.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ad a.
Anders dan de raadsman is het Gerecht van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [eigenaar broodkraam] en [getuige], voor zover deze tot het bewijs zijn gebezigd, voldoende betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn namelijk in de kern gelijkluidend, gedetailleerd en consistent en zij vinden ondersteuning in andere bewijsmiddelen.
  • De verklaringen zijn in de kern gelijkluidend, te weten dat het de verdachte was die eerst een woordenwisseling had met het latere slachtoffer die uitmondde in een bedreiging en dat hij vervolgens wegging, en dat het de verdachte was die even later terugkwam en het slachtoffer neerschoot.
  • Voorts zijn de verklaringen gedetailleerd, met name ook op het punt van de herkenning. Beide getuigen geven heel specifiek aan waaraan zij de schutter hebben herkend.
  • Daarnaast zijn de verklaringen in de kern consistent met elkaar en met later door de getuigen afgelegde verklaringen, zoals de bij gelegenheid van de fotoherkenning afgelegde verklaringen en de op 1 augustus 2018 ([eigenaar broodkraam]) en 2 augustus 2018 ([getuige]) bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
  • Tenslotte vinden de verklaringen steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij wijst het Gerecht met name ook op het proces-verbaal van bevinding d.d. 11 december 2018 betreffende de netwerkmeting van het telefoonnummer van de verdachte, waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte op het moment waarop hij als klant bij de broodtruck was de zendmast [aanduiding zendmast 1] aanstraalde en tevens omstreeks het tijdstip van de schietpartij.
Bij het vorenstaande dient te worden opgemerkt dat er op detailpunten weliswaar sprake is geweest van afwijkingen tussen de verklaringen van de beide getuigen onderling en tussen hun eerste verklaring en hun later afgelegde verklaringen. Dit is evenwel niet onbegrijpelijk en doet niet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De dodelijke schietpartij vond immers plaats in de nachtelijke uren en blijkens de bewijsmiddelen voltrok deze zich in een kort tijdsbestek. Bovendien was het een schokkende gebeurtenis. De waarnemingen en herinneringen van getuigen kunnen hierdoor zijn beïnvloed. Bovendien is algemeen bekend dat herinneringen na verloop van tijd vervormen en vervagen. Dat dit tot inconsistenties van ondergeschikte aard kan leiden, is niet onbegrijpelijk. Het Gerecht overweegt in dit kader specifiek dat de getuige [getuige] in een latere verklaring zich kennelijk niet meer weet te herinneren dat de schutter iets heeft gezegd. In zijn verklaring zoals deze tot het bewijs is gebezigd en die kort na het gebeuren is afgelegd, is de getuige hierover echter duidelijk en dit onderdeel van de verklaring is dan ook betrouwbaar.
Het vorenstaande geldt overigens ook voor andere getuigenverklaringen in het dossier. Voor zover die elementen bevatten die strijdig zijn met de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [eigenaar broodkraam] en [getuige], doet dit naar het Gerecht niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van die laatste twee getuigen.
Ad b.
Het Gerecht verwerpt het scenario dat door de verdediging is gepresenteerd, te weten dat wijlen [medeverdachte] de ware schutter zou zijn geweest. De daaraan ten grondslag gelegde verklaring van de verdachte is niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt.
Pas tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2021 komt de verdachte met een verklaring inhoudende dat hij na de woordenwisseling met [slachtoffer] bij de broodtruck wegging en dat hij toen toevalligerwijs [medeverdachte], die familie van hem is, tegenkwam. De verdachte zou [medeverdachte] [medeverdachte]hebben verteld over de discussie bij de broodtruck, waarop laatstgenoemde vroeg of hij de auto even mocht lenen, met de woorden “laat mij even naar deze vent gaan”, of soortgelijke bewoordingen. De verdachte vermoedde niet dat [medeverdachte] daarmee bedoelde dat hij [slachtoffer] zou doodschieten. [Medeverdachte] zou zijn weggegaan en bij terugkomst tegen de verdachte hebben gezegd dat hij [slachtoffer] had doodgeschoten.
Een dergelijke gang van zaken is op zichzelf al ongeloofwaardig. Het is vrijwel onvoorstelbaar dat iemand op basis van de informatie die door de verdachte zou zijn verstrekt een andere persoon gaat doodschieten. Daar komt bovendien nog bij dat [medeverdachte] op 21 september 2018 om het leven is gekomen en dat de verdachte desondanks tot op de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2021 heeft gezwegen over wat zich op de fatale 21 januari 2018 heeft afgespeeld.
Voorts past de lichaamslengte van [medeverdachte] (1,82 meter lang [13] ) niet bij die van de schutter (ongeveer 1,65 meter, aldus getuige [eigenaar broodkraam]
3 [14] ), terwijl die van de verdachte daar wel bij past (ongeveer 1,70 meter [15] ). Overigens is [medeverdachte] in september 2018 naar aanleiding van een melding uit Nederland zelf door de politie gehoord en hij ontkende daarbij ten stelligste iets te maken te hebben met de dodelijke schietpartij op 21 januari 2018.
De op 5 december 2019 bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaring van de moeder van wijlen [medeverdachte], waarin zij een voor [medeverdachte] belastende verklaring aflegde, doet aan het vorenstaande niet af. Haar verklaring (inhoudende dat [medeverdachte] haar vertelde dat hij samen met de verdachte [verdachte] naar de broodtruck is gegaan om het slachtoffer dood te schieten) wijkt bovendien af van de lezing die de verdachte tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2021 heeft gegeven (inhoudende dat [medeverdachte] in zijn eentje met de grijze Kia naar de broodtruck is gegaan).
Ad c.
Aangevoerd is dat voor een betrouwbare plaatsbepaling van een mobiele telefoon op basis van historische verkeersgegevens vereist is dat kort nadat het feit is gepleegd specialistische (netwerk)metingen worden verricht. In dit geval hebben die metingen niet kort na het incident plaatsgevonden maar pas maanden later. Er kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of de verdachte ten tijde van het incident in de buurt van zijn woning was, of bij de 200 meter verderop gelegen plaats delict.
Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling.
De historische verkeersgegevens van het aan de verdachte toegeschreven telefoonnummer moeten met de nodige behoedzaamheid worden geïnterpreteerd. Op zichzelf beschouwd leveren deze gegevens onvoldoende bewijs op voor de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict ten tijde van het schietincident. Echter, in combinatie met de andere bewijsmiddelen zijn de historische verkeersgegevens wel degelijk mede redengevend voor de vaststelling van de plaats waar de verdachte zich tijdens het schietincident bevond.
De verweren worden verworpen.
Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd, doet aan het vorenstaande niet af.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het Gerecht overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bij de broodtruck het latere slachtoffer met de dood heeft bedreigd en daarbij heeft gezegd dat hij 30 kogels voor het slachtoffer heeft. Dat was volgens de getuige [eigenaar broodkraam] geen geintje maar een serieuze opmerking. Vervolgens is de verdachte weggegaan. Toen hij ongeveer 10 tot 15 minuten later terugkwam, had hij zich omgekleed en een gezicht bedekkende muts opgedaan. Hij ging doelgericht op het slachtoffer af en schoot hem neer.
Uit deze gang van zaken leidt het Gerecht af dat de verdachte op enig moment heeft besloten dat hij zijn doodsbedreiging zou gaan uitvoeren. Hij heeft gelet op het tijdsverloop de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, zo blijkt wel uit het feit dat hij zich is gaan omkleden en een gezicht bedekkende muts heeft opgedaan. Niet gebleken is dat de verdachte die gelegenheid niet te baat heeft genomen.
Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan moord.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Moord.

Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer] het hoogste goed, het recht op leven, ontnomen en aan de nabestaanden een immens en onherstelbaar verdriet aangedaan. Dit alles heeft zich voorgedaan vanwege een schijnbaar onbenullige ruzie met het slachtoffer, met wie de verdachte nota bene een vriendschappelijke band had.
Het handelen van de verdachte heeft de samenleving van Curaçao bovendien ernstig geschokt. Het feit werd gepleegd op de openbare weg op een plaats waar diverse omstanders aanwezig waren. Gevoelens van onveiligheid in de maatschappij zijn daardoor versterkt.
Door bovendien geen openheid van zaken te geven, heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en evenmin inzicht getoond in de motieven voor zijn gewelddadige gedrag, laat staan berouw getoond. Dit rekent het Gerecht hem aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Deze zaak heeft eens te meer pijnlijk laten zien tot welke onomkeerbare gevolgen verboden vuurwapenbezit kan leiden.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor moord als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren gegeven.
Het Gerecht is echter van oordeel dat, gezien de relatief jonge leeftijd van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden waaronder het ontbreken van justitiële antecedenten, zijn resocialisatie, en de hierna te noemen schending van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Bij de hoogte van de op te leggen straf heeft het Gerecht meegewogen dat sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Die redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 22 januari 2018, toen de verdachte werd aangehouden. De behandeling van zijn zaak in eerste aanleg is eerst op 26 februari 2021 – en aldus niet binnen twee jaar – met een eindvonnis afgerond. Deze overschrijding van de redelijke termijn moet in dit geval tot strafvermindering leiden, hetgeen mede tot uitdrukking komt in de na te melden straf.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Naf 2.205,53, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2018. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:133 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
15 (vijftien) jaren;
beveeltdat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft opde schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden;
wijstde vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade
toetot een bedrag van
Naf 2.205,53 (zegge: tweeduizend tweehonderdvijf gulden en drieënvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 januari 2018 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeeltde verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legtaan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de verplichting
optot betaling aan het Land van een bedrag van
Naf 2.205,53 (zegge: tweeduizend tweehonderdvijf gulden en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2018 tot aan de dag van de voldoening;
bepaaltdat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. J. Snitker, bijgestaan door mr. R.J. Gras, zittingsgriffier, en op 26 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige – en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte – processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Recherche Informatie Dienst) d.d. 21 maart 2019, geregistreerd onder dossiernummer 201903211200.DOS en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1-300.
2.Proces-verbaal d.d. 21 januari 2018, dossierpagina’s 1-6.
3.Proces-verbaal van lijkherkenning d.d. 21 januari 2018, dossierpagina 9.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een Forensic Autopsy Report, d.d. 23 januari 2018, los stuk in het dossier.
5.Proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2018, dossierpagina’s 10-15.
6.Dit betreft de verdachte [verdachte], zo blijkt uit het door verbalisant [verbalisant 7] opgemaakte proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie van 24 januari 2018, dossierpagina’s 19 en 20.
7.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 24 januari 2018, dossierpagina’s 16-18.
8.Proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2018, dossierpagina’s 30-34.
9.Dit betreft de verdachte [verdachte], zo blijkt uit het door verbalisant [verbalisant 7] opgemaakte proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie van 24 januari 2018, dossierpagina’s 40 en 41.
10.Proces-verbaal van fotoconfrontatie d.d. 24 januari 2018, dossierpagina’s 37-39.
11.Proces-verbaal van bevinding d.d. 11 december 2018, dossierpagina’s 111-115.
12.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2021, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
13.Proces-verbaal van bevinding van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 14 februari 2019, dossierpagina 161.
14.Proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2018, dossierpagina’s 10-15.
15.Proces-verbaal van bevinding van verbalisant [verbalisant 9] d.d. 16 februari 2019, dossierpagina 167.