ECLI:NL:OGEAC:2021:100

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
CUR202002560
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afrekening na verbreken van een liefdesrelatie; liefdesnest-jurisprudentie

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vorderde eiseres, die in Londen woont, een financiële afrekening van gedaagde na het beëindigen van hun liefdesrelatie. De partijen hadden van begin 2012 tot begin 2017 een relatie, waarbij eiseres regelmatig naar Curaçao reisde en aanzienlijke financiële bijdragen heeft geleverd aan gedaagde. Eiseres vorderde een bedrag van NAf 220.813, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de uitgaven die zij ten behoeve van gedaagde had gedaan. Gedaagde voerde gemotiveerd verweer en betwistte de vordering.

Het Gerecht oordeelde dat er geen rechtsgrond was voor de vordering van eiseres. Het werd vastgesteld dat eiseres gedaagde onverplicht financieel had bijgestaan en dat er geen wettelijke verplichting bestond voor gedaagde om de gemaakte uitgaven terug te betalen. De rechter benadrukte dat in de context van een liefdesrelatie, zoals in deze zaak, het gebruikelijk is dat de financieel sterkere partner bijdraagt aan de kosten zonder dat daar een terugbetalingsverplichting aan verbonden is. De rechter verwees naar de 'liefdesnest-jurisprudentie', die stelt dat dergelijke uitgaven vaak als giften worden beschouwd.

Uiteindelijk wees het Gerecht de vordering van eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 mei 2021 door rechter P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202002560
Vonnis d.d. 10 mei 2021
inzake
[EISERES],
te Londen, Engeland,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Fa Si Oen,
tegen
[GEDAAGDE],
te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties ingediend op 20 augustus 2020;
  • de conclusie van antwoord van 12 oktober 2020;
  • de conclusie van repliek van 18 januari 2021;
  • de conclusie van dupliek van 22 maart 2021.

2.De feiten

Partijen hebben van begin 2012 tot begin 2017 een liefdesrelatie gehad. Eiseres woonde en werkte in Londen, maar was in die periode twee keer drie maanden per jaar bij gedaagde te Curaçao. Partijen verbleven dan in het huis van gedaagde aan de Kaya […]. Eiseres heeft gedurende de relatie meer geldelijke uitgaven gedaan ten behoeve van gedaagde, dan omgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven, dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde op straffe van een dwangsom zal veroordelen aan haar te betalen NAf 220.813, te vermeerderen met de wettelijke rente en met buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, de bij staat op te maken reis- en verblijfskosten van eiseres daaronder begrepen.
3.2.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van eiseres strekt tot betaling door gedaagde van het bedrag dat eiseres ten behoeve van gedaagde gedurende hun vijfjarige verhouding in totaal heeft uitgegeven. Eiseres heeft met bewijsstukken onderbouwd gesteld dat het daarbij gaat om een bedrag van, omgerekend in euro’s, EUR 102.632. Het betreft EUR 22.854 aan uitgaven gedaan in Curaçao en EUR 3.236 aan uitgaven gedaan buiten Curaçao (o.a. boodschappen, uitjes, dierenarts, spullen voor gedaagdes huis), EUR 62.771 aan overboekingen vanuit Engeland op gedaagdes Curaçaose bankrekening (o.a. ten behoeve van gedaagde zelf, zijn hypotheekverplichtingen, zijn huis en zijn auto), en EUR 13.771 terzake alle door eiseres gemaakte reiskosten (11 bezoeken aan Curaçao).
4.2.
De betreffende overboekingen op gedaagdes rekening begonnen in augustus 2012, de maand waarin gedaagde zijn werk verloor, en zijn over de gehele verdere periode van de relatie volgens een vrij gelijkmatig patroon voortgezet.
4.3.
Een rechtsgrond voor toewijzing van de vordering van eiseres ontbreekt.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat eiseres gedaagde onverplicht financieel heeft bijgestaan en dat zij allerhande betalingen ten behoeve van gedaagde heeft gedaan. Partijen zijn het er ook over eens dat gedaagde, eenmaal werkloos, financieel krap zat. Het is in zoverre in deze relatie niet anders gegaan dan in het gros van de (buitenhuwelijkse) relaties, waarbij de partners elkaar ook in materieel opzicht steunen en de meest draagkrachtige partner het meeste bijdraagt.
4.5.
Er bestaat geen rechtsregel die bepaalt dat er bij het einde van een liefdesrelatie financieel moet worden afgerekend en dat de gedurende de relatie over en weer gedane uitgaven tegen het licht moeten worden gehouden. Op eiseres rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit in dit specifieke geval een verplichting van de ex-partner voortvloeit tot afrekening en terugbetaling.
4.6.
Uiteraard kunnen partners bepaalde afspraken maken over kosten en uitgaven en over hun onderlinge draagplicht. Ook kunnen zij elkaar bedragen lenen. Dat van iets dergelijks hier sprake was, is niet gebleken. De omschrijvingen op de rekeningafschriften - en in een aantal gevallen het ontbreken daarvan - vormen een contra-indicatie voor enige overeengekomen (of gewenste) terugbetaling door gedaagde. Dat geldt niet alleen voor de omschrijvingen die verwijzen naar verjaardagen of Valentijnsdag, maar ook voor verwijzingen naar gedaagdes hypotheek en auto. Zonder nadere omstandigheden die op het tegendeel duiden, kan hieruit geen terugbetalingsverplichting voor gedaagde worden afgeleid. Bij een (als dat aan de orde was: voor de hand liggende) omschrijving als ‘lening’ zou dat anders zijn geweest. Ook de omstandigheid dat eiseres haar uitgaven ten behoeve van gedaagde tot aan het eind van de relatie is blijven voortzetten, is een aanwijzing dat gedaagde eiseres niets verschuldigd was. Ten slotte zijn ook het patroon van de betalingen en de hoogte daarvan niet als binnen een relatie ongebruikelijk aan te merken, te meer nu eiseres naar beide partijen stellen als gepromoveerd psychologe in Londen een goedbetaalde betrekking had bij de universiteit. Door eiseres zijn geen concrete feitelijke stellingen aangevoerd die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat gedaagde op grond van een (lenings)overeenkomst gehouden is tot betaling aan eiseres en/of dat door hem afdwingbare toezeggingen zijn gedaan tot terugbetaling.
4.7.
Eiseres heeft een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Door de uitgaven die zij heeft gedaan ten behoeve van gedaagde, zou gedaagde zonder rechtsgrond zijn verrijkt, en eiseres verarmd. Eiseres verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof uit 2008 (ECLI:NL:OGHNAA:2008:BD8386), waarin de vrouw werd veroordeeld om na het verbreken van een buitenhuwelijkse relatie al hetgeen de man had geïnvesteerd in de bouw van een op haar (familie)grond staande woning aan de man te vergoeden wegens het ontbreken van een voldoende rechtvaardiging voor haar verrijking. Had de eerste rechter de vordering van de man nog afgewezen omdat diens inbreng bezien moest worden in het licht van door de vrouw aan de man verleende gunsten, volgens het hof bestond er geen redelijke grond voor de vermogensverschuiving. Een bijzonderheid in die zaak was echter - en ook daarin onderscheidt die zaak zich wezenlijk van de onderhavige zaak - dat het oogmerk van de man volgens het hof niet gericht was op bevoordeling van de vrouw uit vrijgevigheid, maar op het door partijen voorgenomen toekomstig gemeenschappelijk gebruik van de door de man bekostigde woning. Iets dergelijks is hier niet aan de orde.
4.8.
Verwezen kan in dit verband worden naar de ‘liefdesnest-jurisprudentie’ (
Tijdschrift voor Antilliaans Recht-Justicia2008, p. 309 e.v. en p. 329 e.v. en GEA Curaçao 15 november 2010, ECLI:NL:OGEAC:2010:BO5057), waarin van algemene bekendheid is geoordeeld dat op Curaçao geenszins ongebruikelijk is dat in het kader van buitenhuwelijkse relaties door de financieel meest draagkrachtige partij op diens kosten wordt zorggedragen voor enig onderkomen waarin partijen ongestoord kunnen samenzijn, zonder dat (anders dan in de hiervoor bedoelde uitspraak van het hof) een toekomstige samenwoning of een huwelijk wordt beoogd. In een dergelijk geval kunnen de bestedingen van de meest draagkrachtige partner veelal worden aangemerkt als gift of als het nakomen van een van een natuurlijke verbintenis, zoals in de onderhavige zaak op goede grond door gedaagde bepleit.
4.9.
Aan het voorgaande kan worden toegevoegd dat op grond van hetgeen in dit geding is aangevoerd niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres door de door haar gedane uitgaven is verarmd, hetgeen is vereist voor een vordering tot schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking. Tegenover de bijdrage door eiseres in bijvoorbeeld de vaste lasten met betrekking tot de woning van gedaagde, stond dat zij de helft van het jaar (tweemaal drie maanden) in dat huis verbleef. En bij bijvoorbeeld haar reiskosten en de kosten van uitjes etc. zal niet alleen gedaagde, maar ook eiseres wel enige baat hebben gehad.
4.10.
Een wettelijke basis op grond waarvan gedaagde tot terugbetaling van de in het kader van de liefdesrelatie betaalde bedragen zou moeten overgaan ontbreekt. Dat leidt tot de slotsom dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen. Of de bijdragen door eiseres al dan niet op verzoek van gedaagde plaatsvonden, is niet van doorslaggevend belang en kan in het midden blijven. Datzelfde geldt voor de stellingen van partijen over elkaars karakter, moraal en motieven.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen gewezen levenspartners zijn, ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.Beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort , rechter, en op 10 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.