Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
1.Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
NAf 2.500,00 +
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is op 10 februari 2020 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.S.F. Marshall, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. U.F. Dickens. De zaak betreft een geschil over een geldlening van NAf 30.000, waarvan eiseres stelt dat gedaagde dit bedrag heeft geleend. Gedaagde betwist de echtheid van zijn handtekening op de leningsovereenkomst van 1 augustus 2017, maar het gerecht oordeelt dat de andere documenten voldoende bewijs leveren van de lening. De stelling van gedaagde dat hij onder dwang heeft getekend, wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake was van dwang.
Het gerecht oordeelt verder dat de door eiseres gevorderde rente van 40% per jaar onaanvaardbaar hoog is en matigt deze tot 6.000 NAf. Eiseres wordt toestemming verleend om kosteloos te procederen, en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 25.947 NAf, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres tot op heden zijn begroot op 3.439,50 NAf. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.