ECLI:NL:OGEAC:2020:99

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
CUR201900886
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een geldlening met gematigde rente en proceskostenveroordeling

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is op 10 februari 2020 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.S.F. Marshall, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. U.F. Dickens. De zaak betreft een geschil over een geldlening van NAf 30.000, waarvan eiseres stelt dat gedaagde dit bedrag heeft geleend. Gedaagde betwist de echtheid van zijn handtekening op de leningsovereenkomst van 1 augustus 2017, maar het gerecht oordeelt dat de andere documenten voldoende bewijs leveren van de lening. De stelling van gedaagde dat hij onder dwang heeft getekend, wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake was van dwang.

Het gerecht oordeelt verder dat de door eiseres gevorderde rente van 40% per jaar onaanvaardbaar hoog is en matigt deze tot 6.000 NAf. Eiseres wordt toestemming verleend om kosteloos te procederen, en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 25.947 NAf, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres tot op heden zijn begroot op 3.439,50 NAf. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201900886
Vonnis van 10 februari 2020
inzake
[naam eiseres],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall,
tegen
[naam gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. U.F. Dickens,

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenvonnis van 8 november 2019. De voortzetting van de comparitie van partijen heeft op 28 januari 2020 plaatsgevonden, alwaar beide partijen en hun gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Ook [medeondertekenaar 1] was weer aanwezig.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
1.3.
Op de na die bepaling van de gemachtigde van eiseres ontvangen berichten is, overeenkomstig artikel 22 Procesreglement Civiele Zaken, geen acht geslagen.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
Bij de voortzetting van de comparitie zijn partijen bij hun standpunten gebleven. Eiseres heeft het origineel van de door haar genoemde tweede leningsovereenkomst van 1 augustus 2017 getoond. Daarop staan ook handtekeningen van eiseres, [medeondertekenaar 1] en [medeondertekenaar 2]. Gedaagde heeft de echtheid van zijn handtekening op dat document betwist. [medeondertekenaar 1] heeft wederom gezegd dat hij beide keren aanwezig was toen eiseres de in de leningsovereenkomsten genoemde bedragen (twee keer NAf 15.000) in contanten aan gedaagde overhandigde.
2.2.
Nader onderzoek naar de echtheid van de handtekening onder de overeenkomst van 1 augustus 2017 - door getuigenverhoor of schriftkundig onderzoek - is niet nodig. Uit de andere aktes - de eerste geldleningsovereenkomst van 1 februari 2017, de schuldbekentenis van 19 juli 2018 en de afbetalingsregeling van 19 juli 2018 - blijkt immers genoegzaam dat gedaagde daadwerkelijk in totaal NAf 30.000 van eiseres heeft geleend. De echtheid van de handtekening van gedaagde onder die stukken wordt door gedaagde niet betwist. Het betreft hier onderhandse aktes bestemd om tot bewijs te dienen als bedoeld in artikel 135 e.v. Rv. Ingevolge artikel 136 lid 2 Rv leveren die aktes tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van de daarin opgenomen verklaring. Voor de schuldbekentenis geldt voorts dat is voldaan aan het in artikel 137 lid 1 Rv bedoelde goedschrift.
2.3.
De stelling van gedaagde dat de schuldbekentenis en de afbetalingsregeling door hem onder dwang zijn getekend, wordt verworpen. Gedaagde heeft deze stukken op het kantoor van de advocaat van eiseres en in diens aanwezigheid getekend. Waaruit de dwang concreet zou hebben bestaan, heeft gedaagde niet duidelijk gemaakt. Daarmee heeft hij op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan.
2.4.
Door gedaagde zijn geen concrete, voor bewijs vatbare stellingen ingenomen die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat hij een lager bedrag van eiseres heeft geleend dan NAf. 30.000. Aan een bewijsopdracht aan gedaagde wordt dan ook niet toegekomen.
2.5.
Het bedrag dat eiseres vordert omvat kennelijk NAf 12.000,- aan overeengekomen rente, wat neerkomt op circa 40% per jaar. Dit percentage acht het gerecht in de hier gebleken omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar hoog. In zoverre slaagt het door gedaagde gevoerde verweer. Mede gelet op de door gedaagde verrichte (terug)betalingen van in totaal NAf 10.053 en het in de recentere rechtspraak wel gehanteerde maximumpercentage van 27%, zal het aan rente gevorderde bedrag van NAf 12.000 worden gematigd tot NAf 6.000.
2.6.
Gelet op het voorgaande is toewijsbaar het bedrag van (30.000 -/- 10.053 + 6.000 =) NAf 25.947.
2.7.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen conform het Procesreglement 2018, liquidatietarief 5.
2.8.
Uit de overgelegde bewijzen van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van eiseres en van gedaagde, zodat aan hen toestemming zal worden verleend om kosteloos te procederen. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 189,50
griffierecht NAf 750,00
salaris gemachtigde
NAf 2.500,00 +
totaal: NAf 3.439,50

3.De beslissing

Het gerecht:
in conventie en in reconventie
3.1.
verleent toestemming aan eiseres en aan gedaagde om kosteloos te procederen;
3.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van NAf 25.947, vermeerderd met NAf 1.875 terzake buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op NAf 3.439,50;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 10 februari 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.