ECLI:NL:OGEAC:2020:78

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
Cur201903102
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van stukken in belastingprocedure niet aan te merken als lob-verzoek

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.E.F.A. Bijkerk, beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Financiën om te beslissen op hun verzoek om openbaarmaking van documenten. Dit verzoek was gedaan in het kader van een belastingprocedure met betrekking tot de verschuldigdheid van invoerrechten en omzetbelasting voor de invoer van een boot. De eisers hebben eerder een verzoek ingediend om alle documenten die betrekking hebben op deze kwestie openbaar te maken, maar de minister heeft dit verzoek niet tijdig behandeld.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de zaak op 12 maart 2020 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat het verzoek van eisers niet kan worden aangemerkt als een verzoek om openbaarmaking op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Het Gerecht oordeelt dat het verzoek niet gericht is op een bestuurlijke aangelegenheid, maar op het verkrijgen van stukken van een wederpartij in een geschil voor de belastingrechter. De Inspecteur der invoerrechten en accijnzen is verantwoordelijk voor het overleggen van de relevante stukken in de belastingprocedure.

Het Gerecht concludeert dat het verzoek buiten de reikwijdte van de Lob valt en dat de minister niet verplicht is om op het verzoek te beslissen. Hierdoor is het Gerecht onbevoegd om het beroep te behandelen. De uitspraak van het Gerecht is op 7 april 2020 bekendgemaakt, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser 1] en

[eiser 2],
gevestigd in Panama, onderscheidenlijk
wonend in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat,
en

de minister van Financiën,

verweerder,
gemachtigde: mr. H.W. Braam, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 29 augustus 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om op hun verzoek om openbaarmaking van stukken (het verzoek) te beslissen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter openbare zitting behandeld op 12 maart 2020. Eisers werden daar vertegenwoordigd door hun gemachtigde, vergezeld door [eiser 2]. Voor verweerder is daar zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) wordt in deze landsverordening onder ‘bestuursorgaan’ verstaan ‘de minister die het rechtstreeks aangaat’ en onder ‘bestuurlijke aangelegenheid’ ‘een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering daarvan’.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan een ieder verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of tot de onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame directies, departementen, diensten, bureaus, secretariaten en instellingen.
2. Bij brief van 29 december 2017 hebben eisers verweerder verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de kwestie van de verschuldigdheid van invoerrechten en omzetbelasting van eisers voor de invoer van de boot [naam boot] (de kwestie). Over de afwijzing van een verzoek om restitutie van de ter zake daarvan betaalde NAf 83.401,50 was toen reeds een procedure aanhangig, die thans nog in appel voorligt bij het Hof Belastingen.
Nadat verweerder op het verzoek van 29 december 2017 had beslist bij beschikking van 29 januari 2019, kwamen eisers tot het inzicht dat niet alle stukken waarom zij hadden verzocht aan hen ter hand waren gesteld.
Bij e‑mail van 5 juni 2019 hebben zij toen het verzoek gedaan, waarbij zij wederom om openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot de kwestie verzoeken, in het bijzonder nu om de processen-verbaal met nrs. 34-2014 en 32‑2014.
3. Het Gerecht merkt het beroep aan als gericht tegen de weigering van verweerder (tijdig) te beslissen op het verzoek (de fictieve weigering).
4. Ambtshalve daarover oordelend, overweegt het Gerecht dat het verzoek niet als een verzoek om openbaarmaking op grond van de Lob aangemerkt kan worden, gelet op het oogmerk waarmee dat is gedaan, namelijk het verkrijgen van stukken van een wederpartij in een geschil voor de belastingrechter. In het kader van die procedure moet de Inspecteur der invoerrechten en accijnzen in Curaçao (de Inspecteur) alle op die zaak betrekking hebbende stukken overleggen en het is aan de desbetreffende rechter, zo nodig desgevraagd, te beoordelen of de Inspecteur aan die verplichting gevolg heeft gegeven en daaraan zo nodig consequenties te verbinden.
De kwestie waarover eisers stukken willen hebben, betreft dan ook geen bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Lob. Daarbij gaat de kwestie ook niet verweerder rechtstreeks aan, maar de Inspecteur.
5. Nu het verzoek buiten de reikwijdte van de Lob valt, zou een antwoord daarop van verweerder niet zijn aan te merken als een op rechtsgevolg gerichte beschikking. Dat betekent dat de fictieve weigering eveneens dat karakter ontbeert. Daartegen staat dan ook geen beroep op de Lar-rechter open.
6. De slotsom is dat het Gerecht zich onbevoegd moet verklaren
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaartzich
onbevoegd.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt op 7 april 2020 te Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving ervan. Zie Hoofdstuk 5 van de Lar.