ECLI:NL:OGEAC:2020:77

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
CUR201902088 en CUR201902295
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de verkoop van een fiduciair eigendom van een auto door een bank na wanbetaling

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zijn er twee rechtszaken aan de orde: CUR201902088 en CUR201902295. De eiser in de eerste zaak is RBC Royal Bank N.V., die een lening heeft verstrekt aan de gedaagde voor de aankoop van een Kia Cerato. De gedaagde is in gebreke gebleven met zijn betalingsverplichtingen, wat heeft geleid tot een deurwaardersexploot en de verkoop van de auto. RBC vordert betaling van de openstaande schuld, inclusief rente en kosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat RBC onrechtmatig heeft gehandeld door de auto te verkopen zonder hem de kans te geven om de achterstand in te lopen.

In de tweede zaak vordert de eiser schadevergoeding van RBC wegens wanprestatie. De rechter oordeelt dat RBC gerechtigd was om de auto te verkopen en dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij recht had op uitstel van betaling. De rechter wijst de vorderingen van de gedaagde af en kent RBC de gevorderde bedragen toe, inclusief rente en proceskosten. De vorderingen van de eiser in de tweede zaak worden afgewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 30 maart 2020 door mr. P.E. de Kort, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak met nummer CUR201902088 van:
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
[GEDAAGDE],
wonend te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam,
alsmede in de zaak met nummer CUR201902295 van:
[EISER],
wonend te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam,
tegen
RBC ROYAL BANK N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.

1.Het procesverloop

in beide zaken

RBC heeft op 11 juni 2019 een verzoekschrift ingediend. [Eiser] heeft op 26 juni 2019 een verzoekschrift ingediend. Daarna is in beide zaken tot en met dupliek geconcludeerd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

in beide zaken
2.1
Bij kredietovereenkomst (car loan) van 13 april 2016 heeft RBC [gedaagde] een lening verstrekt van NAf 14.053,26, af te lossen in 83 maandelijkse termijnen. Het krediet was bestemd voor de aanschaf van een Kia Cerato. Bij akte van diezelfde datum heeft [gedaagde] de auto fiduciair aan RBC overgedragen.
2.2 [
Gedaagde] is in gebreke gebleven met zijn betalingsverplichtingen en is door RBC herhaaldelijk tot nakoming aangemaand.
2.3
Bij deurwaardersexploot van 14 maart 2019 is [gedaagde] op verzoek van RBC aangezegd dat hij een betalingsachterstand had doen ontstaan en dat hij op grond van de akte van fiduciaire eigendomsoverdracht gehouden was de auto aan en RBC af te geven. Dit laatste heeft [gedaagde] op dezelfde datum gedaan. Daarvan heeft de deurwaarder proces verbaal opgemaakt.
2.4
Op 18 maart 2019 heeft [gedaagde] telefonisch contact gehad met een medewerkster van RBC. Bij e-mail van diezelfde datum heeft zij [gedaagde] bericht dat de achterstand op de lening NAf 2.191 bedroeg, vermeerderd met deurwaarderskosten van Naf 1.759,24 en bewaarkosten tot 31 maart 2019 van NAf 143,10, resulterend in een
‘Total amount to be received by 31 March 2019’van NAf 4.093,34.
2.5
Op 9 april 2019 heeft de deurwaarder de auto in het openbaar verkocht voor NAf 16.000. Deze verkoop was enkele dagen tevoren aangekondigd in de Èxtra en de Vigilante.
2.6
Na de verkoop is tussen partijen en tussen de gemachtigden van partijen gecorrespondeerd. RBC heeft [gedaagde] aangesproken tot voldoening van de restant- schuld. [Eiser]heeft RBC aangesproken tot schadevergoeding.

3.De vorderingen

in de zaak met nummer CUR201902088
3.1
RBC vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling aan RBC van:
i. NAf 14.053,26 vermeerderd met de overeengekomen rente ad 6,17% per jaar vanaf 1 juli 2019;
ii. NAf 132,50 terzake kosten taxatierapport;
iii. NAf 2.120 terzake parkeergeld;
iv. NAf 2,445,86 terzake incassokosten;
v. de kosten van dit geding.
in de zaak met nummer CUR201902295
3.2 [
Eiser]vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. RBC wegens onrechtmatige daad (wanprestatie) als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken;
ii. RBC te veroordelen binnen een week na betekening van dit vonnis [eiser] van een andere Kia Cerato van hetzelfde of een nieuwer bouwjaar (2017) te laten beschikken, welke auto zich in een voor beide partijen acceptabele staat dient te bevinden, en [eiser] toe te laten zijn lening conform de leningsovereenkomst of op een voor [eiser] gunstigere wijze te laten aflossen, op straffe van een dwangsom;
iii. RBC te veroordelen in de kosten van het geding.
4. De beoordeling
in de zaak met nummer CUR201902088
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde]in gebreke is gebleven met de voldoening van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst. Evenmin in geschil is dat RBC mede op grond van artikel 35 van de toepasselijke algemene voorwaarden het gehele uitstaande bedrag daardoor onmiddellijk opeisbaar was en dat RBC in beginsel gerechtigd was zich op haar zekerheden - in dit geval de auto - te verhalen.
4.2 [
gedaagde] stelt zich op het standpunt dat RBC onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zonder nadere aanzegging op 9 april 2019 tot verkoop van de haar in fiduciaire eigendom overgedragen auto over te gaan, in weerwil van de op 18 maart 2019 door hem met een medewerkster van RBC gemaakte afspraak dat hij elders geld vandaag zou halen om het achterstallige bedrag te voldoen. [gedaagde] verbindt hieraan de consequentie dat RBC de veilingkosten niet op hem kan verhalen en dat RBC gehouden is hem bij wijze van schadevergoeding in natura een gelijkwaardige vervangende auto ter beschikking te stellen en gebonden blijft aan (het aflossingsschema van) de kredietovereenkomst.
4.3
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van RBC. Ook heeft hij daarin een aantal tegenvorderingen geformuleerd. Omdat [gedaagde] diezelfde vorderingen reeds had ingesteld in de zaak CUR201902295 en omdat daarnaast niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 18 Procesreglement Civiele Zaken dat een reconventionele vordering in de kop van de conclusie wordt vermeld, zullen in deze zaak de tegenvorderingen van [gedaagde] buiten beschouwing blijven.
4.4 [
Gedaagde] verwijst bij zijn beroep op de door hem gestelde afspraak op 18 maart 2019 naar de e-mail van dit datum van de RBC-medewerkster. Aan die e-mail kon [gedaagde] echter niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat RBC na 31 maart 2019, ook bij uitblijven van betaling, niet zou volharden in de opeising van haar vordering en het verhaal op de auto. In die e-mail wordt immers uitdrukkelijk een uiterste datum voor betaling genoemd:
Total amount to be received by 31 March 2019. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] uitstel van die uiterste datum heeft gevraagd en verkregen, of dat sprake was van andere omstandigheden op grond waarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was dat RBC het verhaal op de auto op 9 april 2019 doorzette. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat RBC geen gebruik had mogen maken van de haar ingevolge artikel 12 van de akte van fiduciaire eigendomsoverdracht toekomende bevoegdheid zich te verhalen op de auto en om de veilingkosten ten laste van [gedaagde] te brengen.
4.5
De door RBC gevorderde bedragen met nevenvorderingen zijn voor het overige niet door [gedaagde] weersproken. De vordering van RBC zal dan ook worden toegewezen als in het dictum van dit vonnis omschreven.
in de zaak met nummer CUR201902295
4.6
Uit de hiervoor weergegeven overwegingen 4.2 en 4.4 in de zaak CUR201902088 volgt dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [eiser]. Zijn vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
in beide zaken
4.7 [
Gedaagde/eiser] zal op de voet van artikel 60 Rv worden veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

Het gerecht
in de zaak met nummer CUR201902088
5.1
veroordeelt [gedaagde] aan RBC te betalen NAf 18.751,62, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6,17% per jaar over het bedrag van NAf 14.053,26 gerekend vanaf 1 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van RBC begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 400,35 aan oproepingskosten, en NAf 2.000 voor gemachtigdensalaris;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer CUR201902295
5.4
wijst af het gevorderde;
5.5
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van RBC begroot op NAf 1.000 voor gemachtigdensalaris;
5.6
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier op 30 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.