In deze zaak heeft eiser, een lid van de Algemene Spaar- en Kredietcoöperatie ACU, een vordering ingesteld tegen ACU. Eiser stelt dat hij tussen 1999 en 2015 een bedrag van NAf 117.635,75 heeft gespaard bij ACU en verzoekt om uitbetaling van dit bedrag. ACU daarentegen stelt dat eiser per saldo nog een schuld heeft van NAf 13.722,71, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten. Eiser vordert in conventie onder andere een schriftelijke rekening en verantwoording van ACU over de gespaarde gelden en betaling van het gespaarde bedrag, terwijl ACU in reconventie vordert dat eiser het debetsaldo aan haar betaalt.
Het procesverloop omvat verschillende processtukken, waaronder verzoekschriften en conclusies van antwoord en repliek. De rechter heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat het door hem gevorderde bedrag correct is, en dat de door ACU overgelegde mutatieoverzichten de betalingen van eiser aan ACU bevestigen. De rechter concludeert dat de vordering van eiser tot betaling van het gespaarde bedrag moet worden afgewezen, terwijl de vordering van ACU tot betaling van het debetsaldo wordt toegewezen.
De rechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat eiser in de proceskosten moet worden veroordeeld en dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. Het vonnis is op 30 maart 2020 uitgesproken door mr. P.E. de Kort in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.