ECLI:NL:OGEAC:2020:74

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
CUR201703555
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendom en verkrijgende verjaring van onroerend goed te Curaçao

In deze zaak hebben eisers, die in 1993 een pand te Curaçao in gebruik hebben genomen, vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die de rechtsopvolgers zijn van de eigenaar van het pand. Eisers stellen dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van het pand, omdat zij het pand hebben bewoond en verbouwd, en dat erflater hen had beloofd het pand aan hen over te dragen. De gedaagden betwisten deze claims en stellen dat erflater nooit heeft beloofd het pand over te dragen en dat eisers geen recht hebben op eigendom. Het gerecht heeft vastgesteld dat eisers niet als bezitters van het pand hebben gehandeld en dat erflater hen nooit heeft beloofd het pand over te dragen. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en het gerecht heeft hen veroordeeld in de proceskosten. Eiseres sub 1 is wel toestemming verleend om kosteloos te procederen. De uitspraak is gedaan op 30 maart 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:

1.[Eiseres sub 1],

wonend te Curaçao,
2. [Eiser sub 2],
wonend in de Dominicaanse Republiek,
eisers,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

te Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon,
en

2.[gedaagde sub 2],

te Curaçao,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
verder te beschouwen als gedaagde,
gemachtigde: mr. C.L. Taylor.

1.1. Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 7 december 2017
- de akte aanvulling verzoekschrift van 10 juli 2018
- het vonnis van 25 maart 2019 (oproeping en voeging)
- de schriftelijke reactie van gedaagde sub 1 van 17 juni 2019
- conclusie van antwoord van gedaagde sub 2 van 2 september 2019
- de conclusie van repliek tevens akte aanvulling van eis van 4 november 2019
- de conclusie van dupliek van gedaagde sub 2 van 20 januari 2020.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De procespartijen

2.1
Zoals ook al blijkt uit het vonnis van 25 maart 2019, is het procesverloop in deze zaak wat afwijkend geweest. Het verzoekschrift is ingediend zonder vermelding van een wederpartij. Op verzoek van eisers is vervolgens alleen gedaagde sub 1 opgeroepen, niettegenstaande het feit dat mr. Taylor namens zijn cliënte te kennen had gegeven dat ook zij door eisers in het geding wenste te worden betrokken. Het verzoek van mr. Taylor om zijn cliënte toestemming te verlenen zich aan de zijde van gedaagde sub 1 te voegen is vervolgens toegestaan. Partijen duiden de cliënte van mr. Taylor in hun processtukken aan ‘tussenkomende verweerster’. De vordering van eisers richt zich, na de eiswijziging bij conclusie van repliek, zowel tegen gedaagde sub 1 als jegens de client van mr. Taylor en strekt dus ook tot veroordeling van de formeel slechts gevoegde partij. Daartegen heeft mr. Taylor bij dupliek geen processueel bezwaar gemaakt.
2.2
Het gerecht ziet aanleiding bij de beoordeling van de zaak ook de client van mr. Taylor te beschouwen als een ‘gewone’ gedaagde. Dat sluit niet alleen beter aan bij het procesverloop, maar ook bij het tussen partijen inmiddels vaststaande gegeven dat gedaagden de gezamenlijke erven zijn van degene op wiens naam de litigieuze onroerende zaak staat en met wie volgens eisers de afspraken zijn gemaakt waarop zij hun vorderingen deels baseren.

3.De feiten

In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Eisers zijn in 1993 in het pand [het pand] te Curaçao (hierna: ‘het pand’) gaan wonen. Een deel van het pand hebben zij in gebruik genomen als tandartsenpraktijk en een deel hebben zij verhuurd als snèk.
b) Het pand staat op naam van wijlen [naam 1]. De kadastrale aanduiding is sectie A, no. 858, groot 1 are en 21 centiare.
c) [naam 1] (hierna: ‘erflater’) was een oom van eiser sub 2 en de vader van gedaagden. Hij werd geboren in de Dominicaanse Republiek in 1927 en overleed te Curaçao op 13 februari 1999.
d) Erflater en eiseres sub 1 hebben op 3 maart 1998 de volgende verklaring getekend:
“Firmantenan a kumbini foi februari 1993 lo siguente:
Sr. [naam 1] ta autorisa Sra. [eiseres sub 1] pa remodela e edifisio situa na [het pand] pa akomoda e “Laboratorio Dental H&R N.V.” y e snack “Ruhen Snack”.
Sr. [naam 1] ta deklara ku tur gastu ku ser hasi dor di Sra. [eiseres sub 1] pa remodelashon di e edifisio ariba menshona, desde 1993 te ku awor aki, lo ser restitui na Sra. [eiseres sub 1]. Esaki den kaso ku presenta e dokumenonan konserni.”
e) De marktwaarde van het pand is op verzoek van eisers in 2016 getaxeerd op NAf 110.000.

4.De vordering en de grondslag van de vordering

4.1
Eisers stellen dat zij erflater bij leven financieel hebben bijgestaan, onder meer door zijn belastingschulden te voldoen. Zij stellen hem in de periode van 1993 tot en met 1998 circa NAf 13.000 te hebben gegeven. Volgens eisers zou erflater als tegenprestatie het pand aan hen in eigendom overdragen, hetgeen niet is gebeurd. Ook stellen eisers dat zij met toestemming van erflater NAf 70.216,40 in het pand te hebben geïnvesteerd. Zij hebben de achterzijde van het pand bewoonbaar gemaakt voor hun gezin en hebben andere delen van het pand omgebouwd tot een tandartsenpraktijk voor eiser sub 2 en een snèk. Zij stellen 24 jaar bezitsdaden te hebben verricht en door verkrijgende verjaring eigenaar te zijn geworden van het pand. Subsidiair stellen zij dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
4.2
Eisers vorderen na wijziging van hun eis om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) eisers toe te staan kosteloos te procederen;
b) voor recht te verklaren dat eisers conform artikel 3:99 Burgerlijk Wetboek door verkrijgende verjaring de eigendom van het pand hebben verkregen;
c) te bepalen dat het te wijzen vonnis conform artikel 3:17 lid e BW in de openbare registers van de Stichting Kadasterwezen Curaçao wordt ingeschreven;
d) gedaagden op te dragen om het pand aan eisers in eigendom over te dragen;
e) danwel, indien overdracht van het pand niet mogelijk is of wordt afgewezen, gedaagden te veroordelen aan eisers te betalen het door eisers geïnvesteerde bedrag van NAf 70.216,40 waarmee gedaagden ongerechtvaardigd zijn verrijkt;
f) gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.

5.het verweer

5.1
Gedaagden hebben zich verweerd tegen de vordering. Zij betwisten onder meer dat sprake is van verkrijgende verjaring en dat erflater toegezegd zou hebben het pand over te dragen. Zij stellen met eisers in onderhandeling te zijn geweest over verkoop aan eisers, maar dat eisers de door hen gevraagde koopprijs van NAf 70.000 niet wensten te betalen. Zij betwisten dat eisers gelden van erflater te vorderen hadden en dat eisers de door hen gestelde bedragen aan erflater en aan het pand hebben uitgegeven. Van ongerechtvaardigde verrijking is volgens gedaagden geen sprake.
5.2
Gedaagde sub 1 heeft in zijn verweer tegenvorderingen geformuleerd (een gebod aan eisers tot koop van het pand, danwel een bevel tot ontruiming). Nu niet is voldaan aan artikel 18 Procesreglement Civiele Zaken en nu gedaagde sub 1 bovendien geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om na de repliek van eisers een conclusie te nemen en die tegenvorderingen toe te lichten en daarbij te volharden, zullen deze tegenvorderingen verder buiten beschouwing worden gelaten.

6.De beoordeling

6.1
Bij de beoordeling zal het gerecht er in navolging van partijen van uitgaan dat gedaagden de (enige) rechtsopvolgers van erflater zijn.
6.2
Eisers hebben in de eerste plaats gesteld dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van het ten name van erflater staande pand. Eisers kunnen daarin niet worden gevolgd. Niet alleen kan uit hetgeen eisers hebben aangevoerd niet worden afgeleid dat eisers zich als bezitters gedroegen. Het feit dat eisers het pand bewoonden, in gebruik hadden en daaraan werkzaamheden lieten verrichten, duidt er nog niet op dat zij het pand hielden voor zichzelf, als waren zij eigenaren. Het feit dat eisers utiliteitsrekeningen en gebruikersbelasting hebben betaald wijst evenmin op bezit, dus als het houden voor zichzelf als eigenaar, alleen al omdat dat niet typisch eigenaarslasten betreft. Uit de hiervoor onder 3 d) opgenomen verklaring van 3 maart 1998 blijkt bovendien dat eisers een vergoeding van erflater wensten te ontvangen voor de door hen ten behoeve van het pand van erflater gemaakte kosten. Dat impliceert een erkenning van het eigendomsrecht van erflater. Ook nadien kan van verkrijgende verjaring geen sprake zijn geweest. Immers geldt dat wanneer men is aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor de eigenaar te houden, men daarmee onder dezelfde titel voortgaat, zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, hetzij tengevolge van een handeling van de eigenaar, hetzij als gevolg van tegenspraak van diens recht (artikel 3:111 BW). De voortgezette gebruikmaking door eisers van het pand en de door hen daaraan verrichte verdere werkzaamheden zijn geen bezitsdaden of tegenspraak van het recht van erflater en diens rechtsopvolgers als eigenaar.
6.3
Voor zover eisers ook na de betwisting door gedaagden hun stelling hebben gehandhaafd dat erflater zich jegens hen heeft verbonden tot overdracht van het pand, geldt dat eisers ook daarin niet kunnen worden gevolgd. Door hen zijn geen concrete feitelijke stellingen naar voren gebracht die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat erflater - en thans diens rechtsopvolgers - verplicht zijn tot overdracht van het pand. In het midden kan daarom blijven welke condities bij een dergelijke overdracht zouden moeten gelden en of eisers daadwerkelijk betalingen aan en ten behoeve van erflater hebben gedaan.
6.4
Ten slotte kan ook niet worden aangenomen dat gedaagden ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de door eisers aan het pand gedane bestedingen. Eisers hebben een stapel kopieën van winkelbonnen overgelegd, zonder een overzicht, optelling of specificatie. Een deel van die bonnen dateert van voor de verklaring van 3 maart 1998, het andere (grootste) deel van daarna. De verklaring ziet alleen op verbouwingskosten ‘desde 1993 te ku awor aki’. De verklaring biedt steun aan de stelling van eisers dat de tot dan toe door hen gemaakte kosten op dat moment tot een verrijking van erflater hadden geleid. Daar staat echter tegenover dat inmiddels meer dan twintig jaar zijn verstreken waarin eisers gebruik zijn blijven maken van het pand zonder dat zij daarvoor een vergoeding aan gedaagden als eigenaren hebben betaald. Voor zover gedaagden door de voor en na het overlijden van erflater door eisers gedane bestedingen zijn verrijkt, is dat alleen al gelet op het door eisers gemaakte gebruik van het pand niet ongerechtvaardigd.
6.5
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. De overige stellingen van partijen, waaronder het beroep van gedaagden op verjaring ten aanzien van de verschillende onderdelen van de vordering, behoeven geen bespreking.
6.6
Gedaagden hebben in hun processtukken benadrukt dat zij nog immer bereid zijn tot verkoop van het pand aan eisers. Een eventuele verkoop en overdracht zou in overleg tussen partijen moeten plaatsvinden. Daarover kan niet bij dit vonnis worden beslist.
6.7
Eisers zullen op de voet van artikel 60 Rv worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal eiseres sub 1 gratis admissie worden verleend.

7.Beslissing

Het gerecht:
7.1
verleent eiseres sub 1 toestemming kosteloos te procederen;
7.2
wijst af het gevorderde;
7.3
veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagden gerezen, aan de zijde van gedaagde sub 1 tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil en aan de zijde van gedaagde sub 2 begroot op NAf. 450 aan griffierecht voor diens voegingsverzoek en NAf 3.000 voor salaris gemachtigde, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
7.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2020.