Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
[eiser],
de minister van Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Wettelijk kader
Beslissing
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.K.H. Ayubi, en de minister van Justitie als verweerder, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. P. Tweeboom en A.C. van Hoof. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek van de eiser om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel gezinsvorming/gezinshereniging. De minister van Justitie had op 24 maart 2018 het verzoek van de eiser afgewezen, en dit besluit werd later door de minister bevestigd in een beschikking van 26 november 2018, waartegen de eiser beroep instelde op 7 januari 2019.
Het Gerecht heeft de zaak op 15 november 2019 behandeld. De eiser betoogde dat de garant over voldoende middelen van bestaan beschikte, maar het Gerecht oordeelde dat de garant geen verklaring van de Inspectie der Belastingen had overgelegd, wat een vereiste was volgens het beleid. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de vergunning op goede gronden was geweigerd. Daarnaast werd er een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op gezinsleven waarborgt. Het Gerecht concludeerde dat de inmenging in het gezinsleven van de eiser niet in strijd was met het EVRM, omdat de eiser geen sterke band met Curaçao had en er geen objectieve belemmeringen waren om zijn gezinsleven in China uit te oefenen.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 26 november 2018, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van die beschikking in stand blijven. Tevens werd de minister van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de eiser en werd het griffierecht teruggegeven.