ECLI:NL:OGEAC:2020:6

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
Cur201800021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel gezinsvorming/gezinshereniging

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.K.H. Ayubi, en de minister van Justitie als verweerder, vertegenwoordigd door de advocaten mrs. P. Tweeboom en A.C. van Hoof. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek van de eiser om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel gezinsvorming/gezinshereniging. De minister van Justitie had op 24 maart 2018 het verzoek van de eiser afgewezen, en dit besluit werd later door de minister bevestigd in een beschikking van 26 november 2018, waartegen de eiser beroep instelde op 7 januari 2019.

Het Gerecht heeft de zaak op 15 november 2019 behandeld. De eiser betoogde dat de garant over voldoende middelen van bestaan beschikte, maar het Gerecht oordeelde dat de garant geen verklaring van de Inspectie der Belastingen had overgelegd, wat een vereiste was volgens het beleid. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de vergunning op goede gronden was geweigerd. Daarnaast werd er een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op gezinsleven waarborgt. Het Gerecht concludeerde dat de inmenging in het gezinsleven van de eiser niet in strijd was met het EVRM, omdat de eiser geen sterke band met Curaçao had en er geen objectieve belemmeringen waren om zijn gezinsleven in China uit te oefenen.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 26 november 2018, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van die beschikking in stand blijven. Tevens werd de minister van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de eiser en werd het griffierecht teruggegeven.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak
in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. A.K.H. Ayubi,
tegen:

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: de advocaten mrs. P. Tweeboom en A.C. van Hoof.

Procesverloop

Bij beschikking van 24 maart 2018 heeft verweerder het verzoek van eiser van 30 november 2017 om zijn vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel gezinsvorming/gezinshereniging te verlengen, afgewezen.
Bij beschikking van 26 november 2018 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (de bestreden beschikking).
Daartegen heeft eiser op 7 januari 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 4 april 2019 een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2019. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en verweerder door mr. Tweeboom.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens verweerder worden geweigerd:
met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
Volgens het gevoerde beleid, zoals vermeld in paragraaf 3.8 onder b.1 van de Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit (de HIG), geldt bij gezinshereniging of gezinsvorming dat de betrokken garantsteller moet aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in het onderhoud van zichzelf (en eventueel zijn gezin) te kunnen voorzien. Bij een eenmansbedrijf dient de eigenaar van het eenmansbedrijf naast de getekende garantieverklaring een verklaring te overleggen van de Inspectie der Belastingen dat garant heeft aangegeven een aantoonbaar inkomen van tenminste Naf. 36.000,- te hebben.
Feiten
2. Eiser is op [geboortedatum] geboren in China en heeft de Chinese nationaliteit. Eiser is Curaçao op 7 maart 2017 ingereisd, nadat hem een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend. Die verleende vergunning is op 30 november 2017 verlopen. Eiser heeft op diezelfde dag een aanvraag om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf met als verblijfsdoel ‘gezinshereniging/vorming’ ingediend.
Stanpunten van partijen
3. Verweerder heeft aan de afwijzende beslissing op die aanvraag, zoals gehandhaafd bij de bestreden beschikking, ten grondslag gelegd dat eiser geen verklaring van de Inspectie der Belastingen van de garant van 2 jaar terug heeft overgelegd (conform de vereistenlijst behorende bij de aanvraagformulier tot (tijdelijk) verblijf), waaruit blijkt dat de garant een vastgesteld belastbaar inkomen van tenminste Naf. 36.000,- heeft.
4. Eiser betoogt dat verweerder bij de bestreden beschikking heeft miskend dat de garant wel over de volgens de HIG vereiste middelen van bestaan beschikt. Volgens eiser blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat er maandelijks tussen de NAf 4.937,63 en NAf 8.560,66 op de bankrekening van de garant wordt gestort, waardoor er ruim aan het gestelde normbedrag wordt voldaan. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het recht op “family life” dat is vastgelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De beoordeling
5.1
Met betrekking tot eisers betoog dat de garant beschikt over voldoende middelen van bestaan, overweegt het Gerecht als volgt. Verweerder heeft voor de beoordeling of de garant over voldoende middelen van bestaan beschikt in het HIG beleid vastgelegd, te weten dat - voor zover hier van belang, een eigenaar van een eenmansbedrijf ter onderbouwing van zijn inkomen een verklaring dient te overleggen van de Inspectie der Belastingen waaruit blijkt dat de garant een aantoonbaar inkomen van tenminste Naf. 36.000,- heeft. Het gerecht acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de garant geen verklaring van de Inspectie der Belastingen heeft overgelegd, zodat verweerder de gevraagde vergunning op goede gronden heeft geweigerd. De overgelegde bankafschriften van de garant, (die overigens slechts een periode van vijf maanden beslaan) maken dat niet anders. Met deze stukken heeft eiser niet met objectieve gegevens aangetoond dat de garant duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Het betoog faalt.
5.2
Ten aanzien van eisers beroep op artikel 8 EVRM overweegt het Gerecht als volgt. Niet in geschil is dat er sprake is van family life tussen eiser en zijn ouders zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Door de afwijzing van eisers aanvraag om verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf is er sprake van inmenging in de uitoefening van het recht op family life. Derhalve dient te worden beoordeeld of deze inmenging gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Hiertoe dient een redelijke afweging tussen de belangen van eiser en diens familie enerzijds en het algemeen belang van het economisch welzijn van Curaçao dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds, plaats te vinden. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet alle relevante feiten en omstandigheden in kenbare wijze in zijn belangenafweging heeft betrokken. Het beroep is gegrond en de bestreden beschikking dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke/toereikende motivering. Het Gerecht zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.3
Het Gerecht komt bij afweging van alle betrokken belangen tot het oordeel dat de inmenging in het family life niet strijdig is met artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Hierbij overweegt het Gerecht dat eiser het grootste deel van zijn leven in China heeft doorgebracht en minder dan een jaar met een verblijfsvergunning in Curaçao heeft verbleven. Eiser heeft derhalve geen sterke band met Curaçao. Eiser is eerst op zestien jarige leeftijd naar Curaçao gereisd om zich bij zijn ouders te voegen, terwijl zijn ouders, gelet op de datum oprichting van hun eenmanszaak, sinds 2012 in Curaçao verblijven. Eiser heeft in de periode van 2012 tot 7 maart 2017 zonder zijn ouders in China gewoond. Eiser is ondertussen meerderjarig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan om zijn family life in China uit te oefenen. Evenmin is er grond voor de conclusie dat terugkeer van eiser naar China van onredelijke hardheid getuigt. Van een meer dan bijzondere emotionele band van eiser met zijn ouders is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de voor de door verweerder te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden geen grond bieden voor het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag een schending inhoudt van artikel 8 van het EVRM.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, volgt een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beschikking van 26 november 2018;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de beschikking van 26 november 2018 in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure welke worden begroot op een bedrag van NAf 700,- aan gemachtigdensalaris;
- gelast teruggave aan eiser van het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 150,-.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2020 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.