ECLI:NL:OGEAC:2020:50

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
CUR201903703
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een tewerkstellingsvergunning voor een UNHCR-statushouder in strijd met de Landsverordening arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 maart 2020 uitspraak gedaan over de weigering van een tewerkstellingsvergunning voor een vreemdeling met UNHCR-status. De eiseres, een naamloze vennootschap gevestigd in Curaçao, had een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling, maar deze was door de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er voldoende arbeidskrachten op de lokale arbeidsmarkt beschikbaar waren en dat de vreemdeling niet beschikte over een geldig verblijfsdocument, wat in strijd was met de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu).

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij het Gerecht. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de vreemdeling. Het Gerecht oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de verweerder nieuwe afwijzingsgronden had ingebracht zonder eiseres de gelegenheid te geven hierop te reageren. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden beschikking in strijd met de wet was genomen.

Desondanks besloot het Gerecht dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand blijven, omdat de vreemdeling in strijd met de Ltu verbleef. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beschikking, en veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiseres. Tevens werd het Land Curaçao opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Landsverordening arbeid vreemdelingen en de rechten van UNHCR-statushouders in Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

de naamloze vennootschap [eiseres],

gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez,
en

de minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW),

verweerder,
gemachtigde: mr. L.M. Pietersz, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 17 april 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tewerkstellingsvergunning (twv) voor [de vreemdeling] (de vreemdeling) afgewezen (de afwijzing).
Bij beschikking van 9 augustus 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter openbare zitting behandeld op 12 maart 2020. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [directeur van eiseres], directeur van eiseres, en de vreemdeling. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav) is het een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder c, is het verbod bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel bij een voor Curaçao verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd indien deze een vreemdeling betreft die gehandeld heeft in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) gegeven regels.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Ltu wordt behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen niemand in de Nederlandse Antillen toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2. Eiseres heeft een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van de vreemdeling aangevraagd voor de functie ‘beheerster’.
Aan de bij de bestreden beschikking gehandhaafde afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor het doen verrichten van de arbeid waarop de tewerkstellingsvergunning betrekking heeft, arbeidskrachten op de lokale arbeidsmarkt beschikbaar zijn. Hierdoor is er sprake van de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lav genoemde afwijzingsgrond. Daarnaast verblijft de vreemdeling op Curaçao, terwijl zij niet in het bezit is van een geldig verblijfsdocument. De vreemdeling handelt hiermee in strijd met artikel 6, eerste lid, van de Ltu, waardoor ook sprake is van de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav genoemde afwijzingsgrond. Tot slot is er sprake van de in artikel 11, aanhef en onder e, van de Eav genoemde afwijzingsgrond, nu de vreemdeling zonder geldige tewerkstellingsvergunning in de aan de aanvraag voorafgaande periode van minimaal vier weken reeds arbeid verrichtte voor eiseres.
3. De beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt.
3.1.
Verweerder heeft in de bestreden beschikking nieuwe afwijzingsgronden aan eiseres tegengeworpen. Verweerder had eiseres daarom in de gelegenheid moeten stellen daarover haar zienswijze naar voren te brengen. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten en eiseres ten onrechte niet op haar bezwaar gehoord. De bestreden beschikking is dan ook genomen in strijd met artikel 64 van de Lar. Het beroep is reeds hierom gegrond. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
4. Het Gerecht ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtgevolgen van de te vernietigen beschikking geheel in stand blijven.
4.1.
Anders dan appellante betoogt, is het bepaalde bij artikel 3, aanhef en onder c, van de Lav hier niet van toepassing. De vreemdeling, die een zogeheten UNHCR-status heeft, wordt op grond van afspraken van het Land Curaçao met de UNHCR tijdelijk niet als illegale vreemdeling uitgezet in afwachting van opvang in een bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten land. Die afspraken strekken er evenwel niet toe dat UNHCR-statushouders zonder tewerkstellingsvergunning mogen werken in Curaçao. Hier geldt dus onverminderd het verbod op grond van artikel 2 van de Lav.
4.2.
Nu het verblijf van de vreemdeling in Curacao in strijd is met de Ltu – zij beschikt immers niet over een bij de Ltu voorziene verblijfstitel – heeft verweerder de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning terecht met toepassing van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lav afgewezen.
4.3.
Reeds op grond van het voorgaande is de tewerkstellingsvergunning terecht afgewezen, zodat de overige beroepsgronden geen bespreking behoeven.
5. Omdat het Gerecht het beroep gegrond verklaart, bepaalt het dat het Land Curaçao aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
6. Verder ziet het Gerecht aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep bij het Gerecht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt het Gerecht op grond van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van NAf 700,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking geheel in stand blijven;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten in beroep tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens);
  • draagthet Land Curaçao
    ophet door eiseres betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eiseres te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.