ECLI:NL:OGEAC:2020:5

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
CUR202000001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen oud-partners accountantskantoor met betrekking tot betalingsverplichtingen en uitleg van een dictum

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, betreft het een executiegeschil tussen oud-partners van een accountantskantoor, Valorula Curaçao BV en Valorula Services Curaçao B.V. (hierna: 'Valorula c.s.') en Solutions for You B.V. en Brillare B.V. (hierna: 'gedaagden'). De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 12 november 2019, waarin Valorula c.s. zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot aan gedaagden. Valorula c.s. heeft op 3 januari 2020 een verzoekschrift ingediend om de executie van dit vonnis te schorsen totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan. De gedaagden hebben hiertegen verweer gevoerd.

De rechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de uitleg van het dictum van het hofvonnis en de betalingsverplichtingen die daaruit voortvloeien. Er was onduidelijkheid over de exacte bedragen die Valorula c.s. aan gedaagden dienden te betalen, wat leidde tot een geschil over de hoogte van de betalingsverplichtingen en de vraag of er sprake was van een betalingsachterstand. De rechter heeft vastgesteld dat Valorula c.s. niet in gebreke zijn met hun betalingsverplichtingen en dat gedaagden niet gerechtigd zijn tot executie.

Uiteindelijk heeft de rechter beslist dat gedaagden geen executoriale maatregelen mogen nemen zolang Valorula c.s. aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 januari 2020
Zaaknummer: CUR202000001
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.VALORULA CURAÇAO BV,

2. VALORULA SERVICES CURAÇAO B.V.,
te Curaçao,
eiseressen, hierna: ‘Valorula c.s.’,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1],

2. SOLUTIONS FOR YOU B.V.,

3. BRILLARE B.V.,
te Curaçao,
gedaagden, hierna: ‘[gedaagden]’,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer.

1. Het procesverloop

Valorula c.s. hebben op 3 januari 2020 een verzoekschrift ingediend. Het kort geding is gisteren ter zitting behandeld. De gemachtigden hebben met verwijzing naar de door hen overgelegde stukken gepleit en hebben pleitnotities overgelegd. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2. De feiten

2.1
Bij vonnis in kort geding van het Gemeenschappelijk Hof van 12 november 2019 (zaaknummers CUR201802543, CUR201803016 en CUR2018H00351) is onder meer het volgende beslist:
‘Het Hof:
recht doende in kort geding
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw recht doende:
- veroordeelt Valorula c.s. voor zover nog nodig om, bij wijze van voorschot, met ingang van 1 juli 2018 maandelijks aan [gedaagden] te betalen 1/36ste deel van alle aan [gedaagden] toekomende bedragen (zijnde de equity account, het rekening courant saldo en bijbehorende emolumenten), vermeerderd met de contractuele rente ad 6% vanaf 1 januari 2018;
(…)
- verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.’
2.2 [
Gedaagden] hebben uit kracht van het hofvonnis executoriaal beslag gelegd ten laste van Valorula c.s. onder derden en op aan Valorula c.s. toebehorende auto’s.
3. De vordering en het verweer
3.1
Valorula c.s. vorderen dat het gerecht, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de executie van het vonnis van 12 november 2019 schorst totdat in de aanhangige bodemprocedure, althans (naar keuze van Valorula c.s.) in cassatie is beslist;
subsidiair:
- de executie van het vonnis schorst totdat in een bodemzaak uitspraak is gedaan en zolang Valorula c.s. in aanvulling op wat zij al betaald hebben, ten minste NAf 62.109 per maand betalen, en
- [ gedaagden] gebiedt zekerheid te stellen voor iedere betaling die zij ter voldoening aan het vonnis nog mochten ontvangen, althans voor iedere nog te ontvangen betaling boven de maandelijkse betaling van NAf 62.109;
althans:
iedere veroordeling uit te spreken die het gerecht geraden voorkomt.
3.2 [
Gedaagden] hebben verweer gevoerd.
3.3
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling
Uitleg dictum hofvonnis
4.1
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil welke betekenis toekomt aan de hiervoor geciteerde betalingsveroordeling die is opgenomen in het dictum van het vonnis van het hof. Volgens Valorula c.s. zijn zij op grond van deze veroordeling gehouden om, in aanvulling op de tot dusver reeds verrichte betalingen, tot en met juni 2021 maandelijks een bedrag van NAf 62.109 (exclusief rente) aan [gedaagden] te voldoen en is er op dit moment geen sprake van een betalingsachterstand. Volgens [gedaagden] dienen Valorula c.s. op grond van deze veroordeling tot en met juni 2021 maandelijks NAf 78.436,90 (exclusief rente) te voldoen en is er een betalingsachterstand van NAf 293.901,98. Ter incassering van die achterstand wensen zij de aangezegde executie voort te zetten.
4.2
In het dictum van het hofvonnis wordt geen bedrag in cijfers uitgedrukt. Hetgeen door Valorula c.s. betaald moet worden is in het hofvonnis omschreven als ‘alle aan [gedaagden] toekomende bedragen (zijnde de equity account, het rekening courant saldo en bijbehorende emolumenten)’. Over wat daaronder moet worden verstaan zijn partijen het niet eens. Belangrijkste twistpunten zijn het rekening-courantsaldo en de emolumenten. Volgens Valorula c.s. moet NAf 581.000 in mindering worden gebracht op de rekening-courant als correctie wegens de ongunstige resultaten over 2018. [Gedaagden] betwisten dat en bestrijden ook dat sprake was van ongunstige resultaten (die waren er in vroeger jaren nooit). Volgens [gedaagden] omvatten de emolumenten hun aanspraak van NAf 73.696,25 terzake vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. Valorula c.s. betwisten dat en bestrijden ook dat een dergelijke aanspraak bestaat.
4.3
De uitleg van een rechterlijk vonnis dient plaats te vinden met overeenkomstige toepassing van de zogenoemde cao-norm (zie HR 17 september 1993, NJ 1994/173 en en HR 24 september 1993, NJ 1994/174). Dit betekent dat het vonnis naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd aldus dat de bewoordingen van het vonnis, gelezen in het licht van de gehele tekst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Bij de uitleg van bepaalde passages of overwegingen kunnen ook elders in het vonnis gebruikte formuleringen van belang zijn en is de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden, mede van belang. De rechter dient voorts het dictum van het vonnis uit te leggen in het licht van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.4
De formulering van de veroordeling is kennelijk ontleend aan de in het hofvonnis opgenomen vordering van Valorula c.s. De vordering onder f) luidde: ‘Valorula c.s. te veroordelen tot betaling van 1/36ste deel van alle aan [gedaagden] toekomende bedragen, conform paragraaf 5-7 van deze memorie (zijnde equity account, personal account (rc) en bijbehorende emolumenten) (…)’. Elders in de vordering wordt de waarde van de rekening-courant per 30 mei 2018 gesteld op NAf 1.967.794 en wordt gesproken van een autovergoeding van NAf 3.400 voor de maand juni 2018, een representatievergoeding voor die maand van NAf 1.000 en NAf 12.000 aan jaarvergoeding. Deze in de vordering genoemde bedragen komen niet terug in het dictum, en evenmin in de daaraan voorafgaande overwegingen. Dat geldt ook voor de aanspraak van [gedaagden] op een vergoeding voor vakantiedagen. Uit het hofvonnis blijkt voorts niet dat het hof de hoogte van de betreffende posten heeft vastgesteld of als tussen partijen vaststaand heeft aangenomen. Uit de overwegingen die betrekking hebben op de betalingsveroordeling, blijkt dat het hof aansluiting heeft gezocht bij de (periodieke) betaling die door Valorula c.s. reeds aan [gedaagden] werd gedaan, waarbij de nadruk ligt op de terugbetaling van de ‘inleg’:
‘2.11 Gelet op het hiervoor overwogene zal, voorlopig oordelend, worden uitgegaan van een verplichting van Valorula c.s. tot terugbetaling van de inleg van [gedaagden] binnen uiterlijk drie jaar, in 36 termijnen. Niet ter discussie staat dat door Valorula c.s. vanaf oktober 2018 maandelijkse betalingen zijn gedaan aan [gedaagden] tot een totaal bedrag van NAf 554.275,24 per juni 2019. Bij schriftelijk pleidooi in hoger beroep heeft Valorula c.s. in dat kader opgemerkt dat zij de inleg van [gedaagden] momenteel in 36 termijnen terugbetalen. Het door [gedaagden] tot nu toe ontvangen bedrag is aanzienlijk meer dan op basis van de door het Gerecht bepaalde termijnen tot en met juni 2019 zou zijn ontvangen. (…) Weliswaar merkt Valorula c.s. op dat zij de betalingen onverplicht doet, maar het Hof ziet, gelet ook op de hoogte van het reeds betaalde bedrag, geen aanleiding te twijfelen aan de voortzetting daarvan door Valorula c.s. met het doel te komen tot een afbetaling van de inleg van [gedaagden] Dat geen elf pro rato termijnen zijn betaald maar zeven (deels) verschillende termijnen, maakt het vorenstaand oordeel niet anders.
2.12
Slechts voor zover nog nodig en ter voorkoming van misverstanden tussen partijen zullen Valorula c.s., ingaande 1 juli 2018 worden veroordeeld om conform hun voornemen en bij wijze van voorschot maandelijks aan [gedaagden] te betalen 1/36ste deel van alle aan [gedaagden] toekomende bedragen (zijnde de equity account, het rekening courant saldo en bijbehorende emolumenten), vermeerderd met de contractuele rente ad 6% vanaf 1 januari 2018.’
4.5
Het dictum van het hofvonnis kan dan ook niet aldus worden uitgelegd dat de vordering tot betaling onverkort is toegewezen. Het hof heeft Valorula c.s. zogezegd veroordeeld tot voortzetting van het reeds door Valorula c.s. (volgens hen onverplicht) in gang gezette (terug)betalingsschema. Deze beperking in de toewijzing past bij het summiere karakter van het kort geding en de geldende criteria voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding. Het betreft bovendien, zoals ook in het dictum van het hofvonnis tot uitdrukking is gebracht, (slechts) een voorschot op hetgeen uiteindelijk in de bodemprocedure verschuldigd mocht blijken te zijn.
4.6
Vaststaat dat Valorula c.s. na het hofvonnis NAf 337.687 en (voor de maand januari 2020) Naf 62.109 aan [gedaagden] hebben betaald. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, verzetten Valorula c.s. zich op goede grond tegen tenuitvoerlegging van het hofvonnis voorzover daarmee nu aanspraak wordt gemaakt op nadere bedragen. Wat op grond van het betalingsschema van Valorula c.s. en het hofvonnis nog betaald moet worden is, zoals namens Valorula c.s. ter zitting desgevraagd is bevestigd, NAf 62.109 gedurende de nog resterende periode van 36 maanden te rekenen vanaf 1 juli 2018. Voor die betalingsverplichting biedt het hofvonnis [gedaagden] een titel op grond waarvan zij in geval van uitblijven van betaling executoriaal beslag kunnen leggen. Valorula c.s. zijn op dit moment niet in gebreke met hun betalingsverplichtingen. [Gedaagden] zijn nu dan ook niet gerechtigd tot executie.
4.7
Op grond van het voorgaande zal aan [gedaagden] een executieverbod worden opgelegd als hierna in het dictum van dit vonnis omschreven. Dat past binnen het door Valorula c.s. gevorderde.
4.8
Met het voorgaande (en met het hofvonnis) is nog niets gezegd over de merites van de stellingen van partijen over zaken als de vakantieaanspraak, de renteberekening, de resultaten over 2018 en de effecten daarvan op de rekening-courant. Dat alles zal in een bodemprocedure (of in der minne) moeten worden vastgesteld. Dit is maar een kort geding, en ook de zaak bij het hof was maar een kort geding.
Geen schorsing hofvonnis
4.9
Valorula c.s. hebben voorts nog het standpunt ingenomen dat het hofvonnis kennelijk kennelijke misslagen bevat en dat het door hen voorgenomen cassatieberoep ook om die reden zal slagen. Zij verwijzen hiervoor naar een brief van hun cassatieadvocaat. Dit moet volgens Valorula c.s. aanleiding zijn de uitvoerbaarheid van het hofvonnis te schorsen.
4.1
Bij de beoordeling van dit standpunt zal het gerecht de maatstaf hanteren zoals door de Hoge Raad gegeven in HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026. Rechtsoverweging 5.8 van dat arrest luidt:
‘Het voorgaande kan als volgt worden samengevat.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
e. In een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren.’
4.11
De eerste kennelijke misslag zou volgens Valorula c.s. zijn dat het hof het beroep van Valorula c.s. op opschorting van hun betalingsverplichting in verband met hun aanspraken op de boetes niet heeft beoordeeld. Het gaat daarbij om boetes van wegens de vertraging in de overdracht van de aandelen van [gedaagden]; het beroep op opschorting in verband met verbeurde boetes wegens vermeende schending van het relatiebeding heeft het hof uitdrukkelijk verworpen (rechtsoverweging 2.15). In de overwegingen van het hof over de aandelenoverdracht (2.13) en de uitgesproken betalingsveroordeling ligt echter besloten dat ook op dat punt een opschorting niet gerechtvaardigd werd geoordeeld.
4.12
De tweede kennelijke misslag zou zijn dat het hof de hoogte van de rekening-courantvordering niet heeft onderzocht en niet is ingegaan op het terzake door Valorula c.s. (in eerste aanleg) gevoerde verweer. Reeds gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 en 4.8 is overwogen, kunnen Valorula c.s. ook hierin niet worden gevolgd.
4.13
Ter zitting is namens Valorula c.s. nog een derde kennelijke misslag gesignaleerd: het hof heeft méér toegewezen dan was gevorderd, namelijk ook maandelijkse termijnen van 1/36ste deel die vervallen na de uitspraak van het hof. Dit is evenwel niet juist. De primaire vordering van [gedaagden] (zie het hofvonnis onder 1.4 sub a) was immers dat het hof alsnog zou beslissen ‘overeenkomstig de eis in eerste aanleg’. Blijkens het verzoekschrift van [gedaagden] in eerste aanleg en het in eerste aanleg gewezen vonnis van 28 september 2018 (productie 9 bij het verzoekschrift) werd door [gedaagden] in eerste aanleg onder meer betaling gevorderd van NAf 649.696,25 (‘equity-account’ met contractuele rente) en - binnen enkele maanden - van NAf 1.967.794 (saldo rekening-courant). Het hof heeft in zijn vonnis van 12 november 2019 derhalve minder toegewezen dan (primair) gevorderd, niet meer.
4.14
Van kennelijke juridische of feitelijke misslagen is bij het hofvonnis dus geen sprake. Voorts is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden of van (gewijzigde) belangen op grond waarvan geoordeeld moet worden dat [gedaagden] misbruik van bevoegdheid maken door Valorula c.s. aan het hofvonnis - zoals hiervoor uitgelegd - te houden of op grond waarvan [gedaagden] zekerheid zouden moeten stellen.
Slotsom en kosten
4.15
Beslist zal worden als hierna omschreven. Daarbij past een compensatie van proceskosten.
5. Beslissing
Het gerecht, rechtdoende in kort geding
5.1
verbiedt [gedaagden] uit kracht van het hofvonnis van 12 november 2019 executoriale maatregelen te nemen zolang Valorula c.s. met ingang van februari 2020 tot en met juni 2021 maandelijks ten minste NAf 62.109 vermeerderd met de contractuele rente van 6 % aan [gedaagden] betalen;
5.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4
compenseert de kosten van het geding aldus dat partijen de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.