ECLI:NL:OGEAC:2020:34

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
CUR201904530 en CUR201904785
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over renteveroordeling en proceskosten in kort geding tussen Polbeer Holding B.V. en CTC Real Estate & Participatie Maatschappij N.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zijn er twee kort gedingen aan de orde. De eerste zaak betreft een vordering van Polbeer Holding B.V. tegen CTC Real Estate & Participatie Maatschappij N.V. Polbeer vordert dat CTC de deurwaarder opdracht geeft om een bedrag van NAf 320.814,30, dat voortvloeit uit de verkoop van aandelen, aan haar af te dragen. Polbeer stelt dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat het restantbedrag aan haar toekomt. CTC daarentegen betwist dit en stelt dat Polbeer nog steeds rente verschuldigd is over de hoofdsom van NAf 455.000,-, die in een eerder vonnis is toegewezen.

In de tweede zaak vordert CTC dat de deurwaarder het restantbedrag van de rente, die Polbeer verschuldigd is, aan haar overmaakt. CTC stelt dat zij recht heeft op betaling van de samengestelde rente, terwijl Polbeer aanvoert dat de rente enkelvoudig moet worden berekend. Het Gerecht heeft beide zaken gelijktijdig behandeld om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.

Het Gerecht oordeelt dat Polbeer de vordering van CTC verkeerd interpreteert en dat zij wel degelijk samengestelde rente verschuldigd is. De vordering van Polbeer wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. In de tweede zaak wordt ook de vordering van CTC afgewezen, waarbij CTC in de proceskosten wordt veroordeeld. Het vonnis is uitgesproken door rechter mr. Th. Veling op 21 februari 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling civiel
Zaaknummer: CUR201904530 en CUR201904785
Vonnis in kort geding d.d. 21 februari 2020
inzake
de besloten vennootschap
POLBEER HOLDING B.V.,
gevestigd in Curaçao,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
tegen
de naamloze vennootschap
CTC REAL ESTATE & PARTICIPATIE MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung,
en
inzake
de naamloze vennootschap
CTC REAL ESTATE & PARTICIPATIE MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung,
tegen
[deurwaarder],
in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder te Curaçao,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Polbeer, CTC en de deurwaarder genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

In beide zaken
1.1.
Voor het procesverloop in beide zaken wordt verwezen naar de volgende stukken:
- het inleidend verzoekschrift met producties ingediend op 4 december 2019;
- het inleidend verzoekschrift tevens incidenteel verzoek tot voeging met producties ingediend op 30 december 2019;
- de mondelinge behandeling gehouden op 24 januari 2019;
- de pleitaantekeningen van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In beide zaken
2.1.
In 2009 heeft CTC aan [betrokkene] een geldbedrag van NAf 455.000,- geleend. Polbeer heeft zich garant gesteld voor de terugbetaling van het geleende bedrag.
2.2.
RPG noch Polbeer heeft zich gehouden aan zijn verplichting tot terugbetaling van dat bedrag.
2.3.
Op 14 april 2015 is door CTC conservatoir beslag gelegd op aandelen op naam van Polbeer gehouden in de naamloze vennootschap Genper Holding N.V. (hierna Genper).
2.4.
Op 21 april 2015 heeft CTC een verzoekschrift bij dit Gerecht ingediend en gevorderd, voor zover van belang, dat [betrokkene] en Polbeer hoofdelijk worden veroordeeld om aan CTC te voldoen:
“ de somma van NAf 455.000,- in verband met de overeenkomst, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 10% per jaar – rente op rente – vanaf 10 september 2009 tot de dag der algehele voldoening en de overeengekomen incassokosten ad 15%”
2.5.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van dit Gerecht d.d. 25 januari 2016 (hierna: het vonnis) is de vordering van CTC toegewezen. Overweging 1.1 van het vonnis luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Vervolgens heeft de gemachtigde van CTC bij e-mailbericht van 30 november 2015, het Gerecht bericht, dat partijen een regeling hebben bereikt en dat Polbeer en [betrokkene] de vordering hebben erkend. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.”
Overweging 2.1 van het vonnis luidt als volgt:
“De vordering is, nu deze is erkend en het Gerecht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten op NAf 10.000,00, zoals partijen zijn overeengekomen.”
Het dictum van het vonnis luidt, voor zover van belang, als volgt:
“- veroordeelt Polbeer en [betrokkene] hoofdelijk, des de een betalende de ander ter hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan CTC te betalen NAf 455.000,00 vermeerderd met de overeengekomen rente van 10% per jaar over dit bedrag, vanaf 10 september 2009 tot de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met NAf 10.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
-
veroordeelt Polbeer en [betrokkene] hoofdelijk, des de een betalende de ander ter hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan CTC te betalen de kosten van dit geding aan de zijde van CTC, die van het beslag daaronder begrepen en tot aan deze uitspraak begroot op NAf 7.600,- als gemachtigdensalaris en NAf 7.252,20 aan verschotten, waarin begrepen NAf 4.100,- aan griffierechten;
-
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst af het meer of anders gevorderde.”
2.6.
Bij beschikking van 26 januari 2017 heeft dit Gerecht de deurwaarder aangewezen als deurwaarder die de aandelen van Polbeer in Genper moest verkopen.
2.7.
De aandelen zijn door de deurwaarder op 11 november 2019 verkocht voor de somma van NAf 1.255.665,50.
2.8.
De deurwaarder heeft op 26 november 2019 uit hoofde van het vonnis een bedrag van NAf 934.852,20 op de rekening van CTC overgemaakt. Het restant bedrag van de verkoopopbrengst ad NAf 320.814,30 houdt de deurwaarder onder zich.

3.Het geschil

In zaaknummer: CUR201904530
3.1.
Polbeer vordert – kort samengevat - bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om CTC te bevelen om binnen 5 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis aan de deurwaarder opdracht te geven dan wel de deurwaarder te instrueren om van de verkoop opbrengst van de aandelen welke Polbeer in Genper hield, de somma van NAf 320.814,30,- af te dragen aan Polbeer, zulks onder een dwangsom van NAf 5.000,- per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat CTC weigert aan het bevel te voldoen, met veroordeling van CTC in de proceskosten.
3.2.
Polbeer legt aan haar vordering ten grondslag dat zij volledig aan haar betalingsverplichting voortvloeiende uit het vonnis heeft voldaan en dat het restant bedrag van NAf 320.814,30, afkomstig van de executoriale verkoop van de aandelen, aan haar toekomt.
3.3.
CTC heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
In zaaknummer: CUR201904785
3.4.
CTC vordert – kort samengevat - bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de deurwaarder te bevelen om het restant bedrag van de door Polbeer aan CTC op grond van het vonnis d.d. 25 januari 2016 verschuldigde rente, berekend tot de dag der algehele voldoening, binnen twee dagen na het betekenen van een door het Gerecht in deze te wijzen vonnis over te maken naar CTC, een en ander onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van NAf 1000,- per dag of dagdeel dat de deurwaarder nalaat om aan de onderhavige bevel te voldoen, met veroordeling van de deurwaarder in de proceskosten.
3.5.
CTC legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van het vonnis recht heeft op betaling van het restantbedrag aan rente.
3.6.
De deurwaarder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
In beide zaken
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
Het Gerecht heeft ter zitting tot toewijzing van het incidenteel verzoek tot voeging geoordeeld en heeft de zaken gelijktijdig behandeld. Dit omdat de onderhavige zaken afspiegelende vorderingen bevatten die beide voortvloeien uit dezelfde feitencomplex. De gezamenlijke behandeling van de zaken heeft een onnodige dubbele procedure voorkomen en heeft eveneens voorkomen dat er tegenstrijdige beslissingen in deze zaken zouden worden genomen. Het voorgaande is voor de toewijzing van de vordering tot voeging van CTC op de voet van artikel 127 Rv reeds voldoende.
In zaaknummer: CUR201904530
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is door CTC niet betwist.
4.2.
Deze zaak betreft feitelijk een executiegeschil. Het gaat in dit geding om de vraag of Polbeer op basis van het vonnis nog nadere betalingen aan CTC dient te voldoen. Polbeer meent dat zij, met het betalen van het bedrag van NAf 934.852,20,-, al betaald heeft waar ze aan gehouden is en eist dat het restantbedrag op de rekening van De deurwaarder aan haar wordt terugbetaald. CTC betwist dat Polbeer aan het vonnis heeft voldaan.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat de hoofdsom reeds door Polbeer is voldaan maar twisten over de vraag of Polbeer, op basis van de veroordeling in het vonnis, enkelvoudig dan wel samengestelde rente verschuldigd is over de toegewezen hoofdsom.
4.4.
Polbeer stelt zich in dat kader op het standpunt dat de rente, zoals in de veroordeling in het vonnis is vermeld, enkelvoudig dient te worden berekend over de toegewezen hoofdsom. Polbeer dient een bedrag van NAf 455.000,- aan hoofdsom te betalen vermeerderd met een bedrag van NAf 455.000,- aan overeengekomen rente, zijnde 10% rente per jaar over de hoofdsom voor 10 jaar (10% x NAf 455.000,- x 10 jaar), plus kosten. Polbeer baseert zich daarbij met name op de letterlijke bewoording uit het dictum van het vonnis waarin het Gerecht haar heeft veroordeeld tot betaling van de hoofdsom vermeerderd met de overeengekomen rente van 10% per jaar “over dit bedrag”. Volgens Polbeer heeft het Gerecht het gedeelte van de vordering dat ziet op de samengestelde rente niet toegewezen. Voorts heeft Polbeer ter zitting aangevoerd dat ook uit de woorden in het dictum “wijst af het meer of anders gevorderde” moet worden begrepen dat het Gerecht de vordering ten aanzien van de samengestelde rente heeft afgewezen. Ten slotte stelt Polbeer dat partijen nergens (in de garantie noch in de Promissory Note) rente op rente zijn overeengekomen waardoor het Gerecht in haar dictum geen samengestelde rente kan hebben bedoeld, aldus Polbeer.
4.5.
CTC is van mening dat Polbeer het vonnis verkeerd interpreteert. Volgens CTC heeft het Gerecht Polbeer veroordeeld tot betaling van de hoofdsom en de samengestelde rente daarover. Het gevolg hiervan is dat Polbeer haar alsnog een bedrag van NAf 289.552,58 aan rente verschuldigd is. Ter onderbouwing daarvan heeft CTC gesteld dat zij in haar verzoekschrift het Gerecht nadrukkelijk heeft verzocht om Polbeer te veroordelen om rente op rente te betalen. De vordering is door Polbeer destijds erkend en het Gerecht heeft de gevorderde samengestelde rente zoals omschreven in het verzoekschrift integraal toegewezen. De formulering van het dictum door het Gerecht is volgens CTC doorgaans normaal voor een veroordeling van rente conform artikel 6:119 BW op grond waarvan rente op rente verschuldigd is. Voorts stelt CTC dat uit de overeenkomst niet blijkt dat partijen geen samengestelde rente zijn overeengekomen, aldus CTC.
4.6.
Het Gerecht stelt bij zijn oordeel voorop dat de uitleg van de veroordeling tot betaling van de rente zoals die bij het vonnis is uitgesproken, moet worden beoordeeld aan de hand van de wijze waarop deze vordering in het toewijzend vonnis vorm heeft gekregen. Hetgeen partijen voor de oorspronkelijke door CTC ingestelde vordering over de rente zijn overeengekomen is niet doorslaggevend voor de beslissing maar kan enkel een aanwijzing zijn voor de interpretatie van de veroordeling.
4.7.
Naar voorlopig oordeel is de door Polbeer gegeven uitleg van de in het vonnis gegeven veroordeling onjuist. Anders dan Polbeer heeft betoogd, dient voor de uitleg van het dictum niet enkel naar de daarin gehanteerde bewoording “10% per jaar over dit bedrag” te worden gekeken maar moet het dictum, tegen de achtergrond van hetgeen in het petitum van het verzoekschrift is gevorderd, worden gelezen. Nu CTC nadrukkelijk rente op rente heeft gevorderd en het Gerecht in het vonnis uitdrukkelijk overweegt dat Polbeer de vordering heeft erkend en dat die vordering (daarom) toewijsbaar is, ligt in de rede de veroordeling zo uit te leggen dat deze strekt tot veroordeling tot betaling van samengestelde rente over de hoofdsom. Dat in het dictum - zoals gebruikelijk - de zinsnede “wijst af het meer of anders gevorderde” is opgenomen betekent, anders dan Polbeer heeft gesteld, niet dat in het vonnis afwijzend over de vordering tot betaling van rente op rente is beslist. Het ligt veel meer voor de hand dat indien het Gerecht de samengestelde rentevordering zou hebben willen afwijzen het Gerecht daar een overweging aan zou hebben gewijd, hetgeen het Gerecht ook ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten heeft gedaan.
4.8.
Subsidiair heeft Polbeer het Gerecht verzocht om, indien het Gerecht van oordeel is dat Polbeer rente op rente verschuldigd is, deze te matigen tot een redelijk en billijk bedrag. Polbeer stelt zich daarbij op het standpunt dat een onverkorte toepassing van het rentebeding c.q. een onverkorte doorbelasting hiervan tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zal leiden.
4.9.
Het Gerecht is van oordeel dat Polbeer onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aanspraak van CTC op de betaling van de samengestelde rente krachtens het vonnis in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Uitgangspunt is dat CTC haar rechten die voortvloeien uit het in kracht van gewijsde gegane vonnis jegens Polbeer geldend kan maken. Het enkele feit dat de rente over de jaren heen hoog is opgelopen, kan daaraan niet afdoen. Dit mede gelet op het feit dat Polbeer de vordering heeft erkend en sinds 2016 bekend was met de veroordeling uit het vonnis maar Polbeer desondanks pas veel later, en dan nog via tenuitvoerlegging van het vonnis, aan haar betalingsverplichting (grotendeels) heeft voldaan.
4.10.
CTC heeft dus aanspraak op betaling van samengestelde rente. De vordering van Polbeer om CTC te bevelen dan wel de deurwaarder te instrueren om het restantbedrag van NAf 320.814,30,- aan haar (Polbeer) af te dragen, zal worden afgewezen.
4.11.
Polbeer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van CTC tot op heden begroot op NAf 1.500,00 aan gemachtigdensalaris.
In zaaknummer: CUR201904785
4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Gerecht van oordeel dat CTC onvoldoende belang heeft bij haar vordering. Aangenomen moet immers worden dat de deurwaarder op basis van de hierboven gegeven beslissing zal overgaan tot uitkering van het tot nu toe achtergehouden deel van de executieopbrengst. Steun hiervoor vindt het Gerecht in de verklaring van de deurwaarder ter zitting dat hij uit een oogpunt van zorgvuldigheid het betwiste deel van de opbrengst heeft achtergehouden totdat er duidelijkheid zou zijn in het geschil tussen Polbeer en CTC. In redelijkheid heeft de deurwaarder hiertoe kunnen besluiten. Niet van belang is dat de deurwaarder mogelijk problemen zal ondervinden bij de overboeking van gelden aan CTC omdat deze op een rekening bij Girobank staan, nu die problemen niet aan de deurwaarder worden toegerekend.
4.13.
CTC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij verdient aantekening dat deze procedure onnodig was. Op het moment van indienen van het verzoekschrift was het door Polbeer begonnen kort geding immers al aanhangig (en het verzoekschrift van Polbeer was toen ook al betekend). In die procedure had CTC een reconventionele vordering kunnen instellen, ertoe strekkende dat Polbeer meewerkt aan de uitkering aan CTC van het door de deurwaarder achtergehouden bedrag. Dat lag meer in de rede dan het in rechte betrekken van de met de executie van het vonnis belaste deurwaarder, die in het licht van het conflict tussen Polbeer en CTC omtrent de uitleg van het vonnis besluit het betwiste deel van de executieopbrengst tijdelijk achter te houden. Tegen deze achtergrond zal het Gerecht de kosten van de deurwaarder begroten op basis van het liquidatietarief, ook al heeft hij zich niet voorzien van bijstand door een gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
In zaaknummer: CUR201904530
5.1.
wijstde vordering van Polbeer
af;
5.2.
veroordeeltPolbeer in de proceskosten, aan de zijde van de CTC tot op heden begroot op NAf 1.500,00 aan gemachtigdensalaris;
5.3.
verklaartdit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
In zaaknummer: CUR201904785
5.4.
wijstde vordering van CTC
af;
5.5.
veroordeeltCTC in de proceskosten, aan de zijde van de deurwaarder tot op heden begroot op NAf 1.000;
5.6.
verklaartdit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter, en op 21 februari 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.