ECLI:NL:OGEAC:2020:333

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
CUR202004128
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering om een beschikking op bezwaar te geven

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap [X] beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur om een beschikking op bezwaar te geven. De minister had op 15 november 2019 een beschikking genomen waarin het budget voor zorgkosten werd vastgesteld voor de periode van 15 november 2019 tot en met 14 november 2020. Eiseres heeft op 24 december 2019 bezwaar gemaakt en dit bezwaar op 15 april 2020 aangevuld. Het beroep is op 21 oktober 2020 ingediend. De minister stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het onredelijk laat zou zijn ingediend.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft overwogen dat op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) een weigering om een beschikking te geven gelijkgesteld wordt met een beschikking. De wettelijke termijn voor het geven van een beschikking was verstreken zonder dat er een beslissing was genomen, waardoor het beroep niet onredelijk laat was ingediend. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 16 april 2020 begon en op 16 augustus 2020 eindigde. Aangezien de minister geen beslissing had genomen, was er sprake van een weigering om te beschikken.

Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de weigering om te beschikken vernietigd en bepaald dat de minister binnen een maand alsnog op het bezwaar moet beslissen. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op NAf 175,-, en moet het betaalde griffierecht van NAf 150,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 16 december 2020 door mr. W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier mr. S.N. Aswani.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op grond van artikel 79, eerste lid, van de Lar in het geding tussen:

de naamloze vennootschap [X],

gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en P. Blom, advocaten,
en

de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur,

verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols, advocaat.

Procesverloop

Bij ministeriële beschikking van 15 november 2019 heeft de minister, kort gezegd, het budget ter dekking van de kosten van door eiseres te verlenen zorg ingevolge de Landsverordening basisverzekering ziektekosten vastgesteld voor de periode van 15 november 2019 tot en met 14 november 2020 (het bestreden besluit).
Daartegen heeft eiseres op 24 december 2019 bezwaar gemaakt (het bezwaar) en dat bezwaar aangevuld op 15 april 2020.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om op het bezwaar te beslissen (het beroep).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven. Op grond van het derde lid geldt, wanneer de wettelijke termijn voor het geven van een beschikking is verstreken zonder dat een beschikking is gegeven, dat als het weigeren van het geven van een beschikking.
Op grond van artikel 16a, eerste lid, is het beroep niet aan een termijn gebonden, indien dit gericht is tegen het niet tijdig geven van een beschikking. Op grond van het derde lid wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Op grond van artikel 57, vierde lid aanhef en onder c, houdt het bezwaarschrift in: de gronden waarop het bezwaar berust, waaronder het belang dat de bezwaarde bij de beschikking heeft.
Op grond van artikel 69, eerste lid, beslist het bestuursorgaan uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van het bezwaarschrift. Deze termijn kan, onder kennisgeving aan de bezwaarde en de andere partijen, eenmaal met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
Op grond van artikel 79, eerste lid, kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien verdere behandeling van het beroepschrift hem niet nodig voorkomt.
2. Verweerder stelt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep onredelijk laat is ingediend.
3. Het Gerecht acht verdere behandeling van het beroep niet nodig. Hij overweegt daartoe het volgende.
3.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 24 december 2019 een zogeheten pro forma bezwaar gemaakt. Hierbij heeft zij verweerder verzocht om haar een termijn te geven om de gronden waarop het bezwaar berust in te dienen.
Op 15 april 2020 heeft eiseres de gronden aangevuld.
Op 21 oktober 2020 heeft eiseres het beroep ingediend.
3.2
Artikel 69, eerste lid, van de Lar moet zodanig worden gelezen dat het bestuursorgaan uiterlijk vier maanden na de datum van indiening van een volledig bezwaarschrift dient te beslissen.
3.3
De gronden van het bezwaar zijn pas op 15 april 2020 aangevuld. Vanaf dat moment voldeed het bezwaar aan alle vereisten neergelegd in artikel 57, vierde lid, van de Lar en kon verweerder een beslissing nemen op het bezwaar. De beslistermijn ingevolge deze bepaling is dus aangevangen op 16 april 2020 en verlopen 16 augustus 2020. Het beroep is dus niet onredelijk laat ingediend.
3.4
Vaststaat dat verweerder geen beslissing heeft genomen op het bezwaar. Nu verweerder niet binnen vier maanden na 15 april 2020 op het bezwaar heeft beslist en deze termijn ook niet heeft verlengd is op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar sprake van een weigering een beschikking te geven. De met een beschikking gelijkgestelde weigering een beschikking te geven kan dan ook kennelijk niet in stand blijven. Het Gerecht zal het beroep gegrond verklaren en bepalen dat verweerder binnen een maand alsnog op het bezwaar moet beslissen.
4. Het Gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, omdat verweerder pas na het instellen van het beroep op de aanvraag heeft beslist. Het Gerecht begroot de proceskosten op NAf 175,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700,-, wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak). Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van NAf 150,- aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde weigering om te beschikken op het bezwaar;
  • bepaaltdat verweerder binnen een maand alsnog moet beslissen op het bezwaar;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 175,- (zegge: honderdvijfenzeventig Nederlands-Antilliaanse guldens), te betalen aan eiseres;
  • draagtverweerder
    ophet betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eiseres te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat verzet open binnen
twee wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie artikel 80 van de Lar.