Parketnummer: 500.00319/19
Uitspraak: 18 december 2020 Tegenspraak
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. O. Martis, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting is zij vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger benadeelde].
De officier van justitie, mr. C. Jansen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van NAf 12.290,80, alsmede de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel. Hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gevorderd, komt volgens de officier van justitie niet voor toewijzing in aanmerking.
De raadsman heeft met een beroep op noodweer(exces) bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft subsidiair een strafmaat-verweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft hij bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 4 september 2019 te Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] een of meermalen met een mes in zijn borst en/of rug, althans in zijn lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 2:259 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
dat hij op of omstreeks 4 september 2019 te Curacao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten dissectie van de linker subclavia ader en/of schade aan/gat in de linkerlong (perforatie van de bovenste lob van de linkerlong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen met een mes in zijn borst en/of rug, althans in zijn lichaam te steken,
terwijl die [slachtoffer] is overleden ;
(artikel 2:275/276 Wetboek van Strafrecht)
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op
of omstreeks4 september 2019 te Curacao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer]
een ofmeermalen met een mes in zijn borst en
/of rug
, althans in zijn lichaamgestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, afgelegd op 27 november 2020, inhoudende:
Het klopt dat ik op 4 september 2019 [slachtoffer] (het Gerecht begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) heb gestoken met een mes. Ik heb hem zeker tweemaal gestoken.
2. Een proces-verbaal van horen getuige [getuige 1], d.d. 18 september 2019 2019, nummer 20190918.G, inhoudende :
Op woensdag 04 september 2019, begaven (het Gerecht begrijpt: waren) mijn dochter [getuige 2] en ik omstreeks 07:40 uur a 07:45 uur in de woonkamer van mijn woning. Terwijl wij zaten te wachten, hoorden wij plotseling een hard geluid buiten. Het geluid klonk als van auto's die gebotst hadden. lk stond op en ik ging naar de voordeur om te kijken wat er buiten gebeurd was. Toen ik bij de voordeur van de woonkamer kwam en naar buiten zag, zag ik dat twee auto's tegen elkaar gebotst hadden. Ik zag dat de verdachte die later op die dag het slachtoffer met een mes dood gestoken had, bezig was met het slachtoffer te vechten. Ik zei toen tegen [getuige 2] dat twee auto's tegen elkaar gebotst hadden en dat de mannen in de auto met elkaar aan het vechten waren. Ik zag dat het slachtoffer in zijn auto onder het stuur zat en dat de verdachte hem aan zijn shirt vastpakte en met zijn vuist bleef slaan. Ik zag dat het slachtoffer de vuistslagen van de verdachte bleef afweren. Op gegeven moment hoorde ik dat de verdachte tegen de andere -het slachtoffer- schreeuwde van: "bo ta hode kaba, awe si mi ta hodebu". Ik zag dat het slachtoffer op een gegeven moment van de bestuurderskant overstapte naar de zijde van de mede inzittende van zijn auto. Ik zag dat hij vervolgens vanuit het portiers ruit van zijn auto stapte. Ik zag dat de verdachte ook uit zijn auto stapte. Ik zag dat hij een stuk hout in zijn hand vasthield toen hij uit zijn auto gestapt was. Ik zag dat de verdachte regelrecht op het slachtoffer toe liep en dat hij het slachtoffer met kracht met het stuk hout dat hij in zijn hand vasthield begon te slaan. Ik zag dat de verdachte het slachtoffer verschillende keren met het stuk hout had geslagen. Ik zag dat bedoeld stuk hout op een stuk bezemsteel leek. lk zag dat het slachtoffer achteruit liep terwijl hij door de verdachte met het stuk hout op zijn lichaam geslagen werd. Wat mij opviel was dat het slachtoffer niet terug vocht terwijl de verdachte hem steeds met het stuk hout bleef slaan. Ik zag dat het slachtoffer op een gegeven moment het stuk hout met zijn handen vastpakte. Ik zag dat de verdachte het stuk hout naar zich toegetrokken had waarbij het slachtoffer dichterbij hem kwam te staan. Ik zag dat de verdachte hierdoor de kans kreeg om het hoofd van het slachtoffer met zijn linkerarm vast te pakken. Ik zag dat de verdachte zijn linker ellenboog vouwde, zodat hij het hoofd van het slachtoffer er in vastgreep en het slachtoffer hierbij in een wurggreep vasthield. Ik zag dat de verdachte het slachtoffer met zijn gebalde vuist op zijn hoofd en lichaam bleef slaan. Kort daarop zag ik dat de verdachte met zijn rechterhand naar de omgeving van zijn rechterbroekzak ging en zag ik dat hij een mes tevoorschijn nam. Ik zag dat de verdachte stekende bewegingen met zijn rechterhand deed op/in het lichaam van het slachtoffer. lk zag dat de verdachte verschillende keren achter elkaar snel stekende beweging met het mes deed op het lichaam van het slachtoffer, terwijl hij deze nog in een wurggreep vasthield met zijn linkerarm. Ik begon tegen [getuige 2] te schreeuwen van "ata ela hinkele, ela hinkele". Nadat de verdachte het slachtoffer met zijn mes had gestoken, zag ik dat hij het slachtoffer los liet. Hierna zag ik dat hij naar zijn auto was gelopen, erin stapte en wegreed.
3. Een proces-verbaal van horen getuige [getuige 2] d.d. 7 september 2019, nummer 20190907.1130G, inhoudende:
Op woensdag 04 september 2019 begaf (het Gerecht begrijpt: bevond) ik mij tussen 07:40 uur a 07:45 uur, zat (het gerecht begrijpt: met) mijn moeder in de woonkamer. Terwijl wij zaten, hoorden wij plotseling een hard geluid buiten. Het geluid klonk als van auto’s die gebotst hadden. lk stond op om naar de voordeur te lopen om naar buiten te kijken. Ik kon zien dat de botsing plaats vond tussen een Toyota Passo waarvan het stuurwiel aan de rechterzijde is. De andere auto was een Toyota Tercel. lk zag dat de Toyota Passo dichtbij de Toyota Tercel stilstond. Er was geen ruimte tussen beide auto's. Ik zag dat de bestuurder van de Toyota Passo aan de passagier zijde van de auto zat. lk zag dat de bestuurder van de Toyota Passo aan het vechten was met de bestuurder van de Toyota Tercel. De man van de Toyota Passo hing met de helft van zijn lichaam in de auto van de man die in de Toyota Tercel zat. lk liep terug naar binnen om de politie te bellen. Toen ik weer buiten kwam zag ik dat beide mannen buiten hun auto’s waren en bezig waren aan het vechten. Ik zag dat de man die in de Toyota Passo zat een stuk hout in zijn hand vast hield. De man die in de Toyota Passo eerder was, zwaaide verschillende keren met het hout in de dichte richting van de man die eerder in de Toyota Tercel was. lk liep wederom naar binnen om de telefoon te nemen om steeds te kijken of ik de politie Icon bereiken. Terwijl ik aan de telefoon bezig was om te kijken of ik de hulp van politie kon krijgen, hoorde ik dat mijn moeder zei: "hee, hee, hij heeft hem met een mes gestoken".
4. Een proces-verbaal # 2019261016.00.G van horen getuige [getuige 3] d.d. 25 oktober 2019, inhoudende:
Het was volgens mij rond 07.30 uur. Plotseling hoorde ik een kabaal alsof twee dingen tegen elkaar aan het botsen waren. Kort daarna werd het stil. Hierna hoorde ik een gegil: ophouden, ophouden. Ik rende naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Toen ik buiten was zag ik dat een creme/wit voertuig aan het wegrijden was. lk vroeg aan de bestuurder van voornoemde auto wat er met hem gebeurd was. Hij deelde mij mede, dat hij moe van die mensen was en reed hierna met hoge snelheid weg. Toen ik mij omdraaide zag ik iemand op de grond liggen. lk zag dat hij de linkerzijde van zijn hals vasthield en hevig aan het bloeden was.
5. Een proces-verbaal van horen getuige [getuige 4] d.d. 4 september 2019, inhoudende:
[verdachte] wordt [bijnaam verdachte] genoemd. Sinds die dag (het Gerecht begrijpt: in april 2019) bleef [bijnaam verdachte] erg boos. [bijnaam verdachte] bleef zeggen dat als de mannen ([persoon 1] & Co) hem zouden benaderen om hem te mishandelen, hij hun meteen zou neersteken. Gisteren was er een hevige vechtpartij tussen [bijnaam verdachte] en [persoon 1]. [slachtoffer] woonde op het zelfde adres als [persoon 1].
6. Een geschrift, te weten een sectierapport d.d. 11.09.20, inhoudende als verklaring van de forensisch patholoog Dr. L. Althaus:
10.CONCLUSIONS
During the autopsy, 2 stab wounds could be found.
Reconstructed stab canals (the listing does not mean the chronological order of the stabs):
"A": Right above the upper edge of the left clavicle. Depth: Ca. 8-10 cm, almost parallel to the clavicle, causing notches on the left clavicle (upper edge) and the first rib on the left. Vertical stab canal, causing a dissection of the left subclavian vein and a perforation of the upper lobe of the left lung with the consequence of a fatal hemato-pneumothorax (collapsed left lung and, at the time of the autopsy, ca. 600 ml of blood inside the left thoracic cavity). The amount of blood was significant higher before, but while turning the body at the crime scene, a high amount of blood left the thorax through the stab wound.
"B": Left upper, lateral thorax, behind the axilla. Depth: Ca. 8 cm from the left to the right, ending at the lateral edge of the scapula.
The findings hint to a one-sided blade with a width of ca. 4-5 cm and a length of, at least, ca. 8 cm.
11.ESSENTIAL ANATOMIC FINDINGS
Dissection of the left subclavian vein.
Perforation of the upper lobe of the left lung.
Fatal hemato-pneumothorax of the left thoracic cavity.
Acute, severe general anemia.
12.CAUSE OF DEATH
Bleeding to death due to a stab wound.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] op 4 september 2019 tweemaal met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een 8 cm diepe snijwond links achter de oksel alsmede een 8-10 cm diepe steekwond opgelopen. Bij de laatstgenoemde steekwond is het mes het lichaam verticaal binnengegaan in de nabijheid van het linkerschouderbeen en heeft het de bovenste lob van de linkerlong geperforeerd met als gevolg een fatale hemato-pneumothorax en bloedverlies. Het mes dat de steekwonden heeft veroorzaakt heeft een lemmet met een breedte van 4-5 cm en een lengte van minstens 8 cm.
De vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag dan wel aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
Het Gerecht overweegt als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, zoals de longen. De verdachte heeft met een mes ook daadwerkelijk de long van het slachtoffer doorboord, waarna het slachtoffer door orgaanbeschadiging en bloedverlies is overleden. Uit de diepte van de steekverwondingen (8 cm en 8-10 cm) leidt het Gerecht af dat verdachte met kracht heeft gestoken.
Naar het oordeel van het Gerecht was dit handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht het slachtoffer te doden. Het Gerecht acht derhalve de primair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De strafbaarheid van het feit en verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft hiertoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Er bestonden reeds geruime tijd conflicten tussen de verdachte en de neef van het slachtoffer, [persoon 1]. De verdachte zou door deze [persoon 1] mishandeld zijn, en mogelijk heeft de verdachte [persoon 1] met een mes gestoken. Vanwege deze voorgeschiedenis was de verdachte – aldus de raadsman – vreselijk bang. Toen het latere slachtoffer op 4 september 2019 de verdachte met de auto achtervolgde en klemreed, heeft de verdachte het slachtoffer uit zelfverdediging neergestoken.
Het Gerecht overweegt als volgt. Uitgaande van de lezing van verdachte, heeft het latere slachtoffer op 4 september 2019 de verdachte inderdaad met de auto achtervolgd en is hij verscheidene malen tegen hem aangebotst, tot zij beiden tot stilstand kwamen. Het Gerecht stelt vast dat er op dat moment sprake was van een noodweersituatie, namelijk van een onmiddellijke wederrechtelijke aanval van het slachtoffer jegens de verdachte, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Over hetgeen vervolgens gebeurd is, heeft de verdachte verklaard dat er direct na de laatste botsing een worsteling ontstond, waarbij zowel hijzelf als het latere slachtoffer zich in hun eigen auto’s bevonden. Verdachte heeft door het geopende portierraam van zijn auto met het slachtoffer gevochten, en heeft tijdens dat vechten in de auto van het slachtoffer gehangen. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij met een mes gestoken, omdat hij zag dat het slachtoffer een wapen wilde pakken en hij zichzelf tegen een aanval van het slachtoffer wilde verdedigen. Vervolgens zouden hijzelf en het slachtoffer uit de auto zijn gestapt, waarbij het slachtoffer degene was die een stuk hout bij zich had.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren eveneens dat er na de laatste botsing een worsteling in de auto’s heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte degene was die in de aanval ging en het slachtoffer zich probeerde te verweren. Op enig moment is het slachtoffer uit zijn auto gestapt. De verdachte stapte toen ook uit zijn auto. Beide getuigen verklaren dat er op dat moment geen sprake was van enige (dreiging met een) aanval door het slachtoffer. Het slachtoffer was niet gewapend en maakte slechts afwerende bewegingen. Desondanks zette de verdachte, die een stuk hout in handen had, de aanval in door op het slachtoffer af te lopen, hem meermalen met het stuk hout te slaan en hem vervolgens in een wurggreep te nemen. Volgens de beide getuigen heeft de verdachte het slachtoffer eerst toen met een mes in het bovenlichaam gestoken.
Het dossier bevat naar het oordeel van het Gerecht meer steun voor de lezing van de getuigen, dan voor de toedracht die de verdachte geschetst heeft. De verklaringen van de beide getuigen zijn naar het oordeel van het Gerecht betrouwbaar, aangezien zij gedetailleerd en consistent zijn en elkaar op belangrijke onderdelen ondersteunen.
Het Gerecht acht daarentegen de verklaring van de verdachte, dat hij zag dat het slachtoffer een wapen wilde pakken en dat hij daarom tijdens het vechten vanuit de auto het slachtoffer heeft gestoken, niet aannemelijk geworden. Uit onderzoek in de auto en op het lichaam van het slachtoffer is geen wapen gevonden, en in de auto van het slachtoffer is ook geen bloed aangetroffen. Daar komt nog bij dat verdachte al in april 2019 tegenover zijn moeder heeft verklaard dat hij [persoon 1] en de andere man meteen zou neersteken als hij ze tegen zou komen, en heeft getuige [getuige 3] verklaard dat verdachte, meteen na het steekincident, tegen hem heeft gezegd dat hij moe van die mensen was.
Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie faalt een beroep op noodweerexces, in de zin dat de verdachte bij de verdediging grenzen heeft overschreden, eveneens.
Voor zover de raadsman (ook) heeft beoogd te stellen dat aan de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, vanwege een hevige gemoedsbeweging bij verdachte veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanval door het slachtoffer van verdachte (het achtervolgen en botsen met de auto), overweegt het Gerecht dat dit verweer niet opgaat nu verdachte zelf heeft verklaard het slachtoffer te hebben gestoken omdat hij zag dat het slachtoffer een wapen pakte, en niet omdat hij nog onderhevig was aan een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de eerdere achtervolging en botsing.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] met kracht tweemaal met een mes in het bovenlichaam gestoken, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte is na het steken direct weggereden, zonder zich te bekommeren om het slachtoffer, dat nog leefde. Niet alleen heeft hij het slachtoffer zijn kostbaarste bezit -het leven - ontnomen, ook heeft hij de 5 kinderen van het slachtoffer en andere nabestaanden groot leed toegebracht. Aangezien de dodelijke steekpartij zich overdag afspeelde in een woonwijk, heeft hij ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij degenen die hiervan getuige waren. Door dit soort geweldsmisdrijven worden de rechtsorde en de samenleving in ernstige mate geschokt.
In de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden, wordt voor een doodslag als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10-12 jaren gegeven.
Uit het door psychiater dr. F.G.M. Heijtel op 19 augustus 2020 uitgebrachte aanvullende rapport blijkt dat de verdachte mogelijk heeft gehandeld onder invloed van PTSS, waardoor het strafbare feit hem enigszins verminderd valt toe te rekenen. Het Gerecht neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
In het nadeel van de verdachte is meegewogen dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel van het Justitieel Documentatieregister reeds eerder voor doodslag is veroordeeld.
Alles afwegende is het gerecht van oordeel dat een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
De benadeelde partij, [benadeelde], moeder van het slachtoffer, heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 46.438,61. De vordering is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
- NAf 1.200,-- : uit de auto verdwenen goederen;
- NAf 3.200,-- : financiële steun voor vijf kinderen van het slachtoffer;
- NAf 4.747,81: vliegtickets;
- NAf 2.290,80: begrafeniskosten;
- NAf 35.000,-- : immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als nabestaande van het slachtoffer, ten gevolge van verdachtes bewezen verklaarde handelen, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van NAf 2.290,80 aan materiele schade, zodat de vordering tot dit bedrag ontvankelijk is en zal worden toegewezen. Het Gerecht ziet tevens aanleiding om een bedrag van NAf 10.000,- voor geleden immateriële schade toe te wijzen. Het totaal van de toegewezen kosten wordt aldus NAf 12.290,80. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Voor het overige wordt de vordering van de benadeelde partij afgewezen, daar dit schade betreft die door een ander persoon dan voornoemde benadeelde partij is geleden.
Het Gerecht ziet aanleiding ten aanzien van het toegewezen gedeelte van de vordering een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 1:62 Sr, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 12.290,80 (zegge: twaalfduizend tweehonderd negentig gulden en tachtig cent),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 12.290,80 (zegge: twaalfduizend tweehonderd negentig gulden en tachtig cent),bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 122 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, zittingsgriffier, en op 18 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.