ECLI:NL:OGEAC:2020:316

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
CUR201900374
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in een civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering van eiseres Roxana Natalie Sirisia JURRJENS tegen ING BANK N.V. De eiseres, woonachtig in Curaçao, had een hypothecaire verplichting jegens ING, die in Nederland is gevestigd. De zaak betreft een geschil over een executoriaal beslag dat door ING is gelegd op basis van een notariële akte. Eiseres vorderde onder andere dat ING zou stoppen met de invordering en beslaglegging, en dat de reeds verkregen gelden aan haar zouden worden gerestitueerd. ING verweerde zich primair met een beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht, stellende dat de zaak louter raakvlakken met Nederland had. Het Gerecht oordeelde dat de rechtsmacht op basis van artikel 103b Rv niet toereikend was, omdat de kredietovereenkomst en de beslaglegging in Nederland plaatsvonden en alle betrokken partijen daar woonden. Het Gerecht concludeerde dat de rechtsmacht van Curaçao in dit geval als exorbitant moest worden aangemerkt. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, omdat zij zich aanvankelijk had laten bijstaan door een niet-toegelaten gemachtigde en in gebrekkige stellingen had volhard. Het vonnis werd uitgesproken op 31 augustus 2020.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
Roxana Natalie Sirisia JURRJENS,
te Curaçao, Bramendiweg 44,
eiseres,
gemachtigde: aanvankelijk mr. E.J. Maduro, thans in persoon,
tegen
ING BANK N.V.,
te Amsterdam, Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 31 januari 2019;
- de conclusie van antwoord;
- de rolbeschikking van 2 december 2019;
- de akte herstel vertegenwoordiging van eiseres;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
Bij in Rotterdam verleden notariële akte van 17 juni 2005 heeft eiseres zich jegens (de rechtsvoorgangster van) ING verbonden tot nakoming van het bij die akte verstrekte hypothecaire krediet aan haar dochter en schoonzoon. Het betrof een krediet van EUR 101.250.
2.2
In 2012 is de verhypothekeerde woning verkocht, waarna een schuld overbleef van EUR 44.644,48.
2.3
Op 24 januari 2019 heeft ING uit kracht van de notariële akte executoriaal beslag ten laste van eiseres gelegd onder het ABP in Heerlen.

3.De vordering en de grondslag van de vordering

3.1
Eiseres stelt schade te hebben geleden door de handelingen van ING.
3.2
Eiseres verwijst naar de artikelen 1,2,3,15,24,36 t/m 38 en 44 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, artikel 1:102 BWC, artikel 16 Staatsregeling Curaçao, artikel 18 lid 1 t/m 4 Landsverordening Algemeen Ouderdomspensioen, artikel 56 lid 1 t/m 4 Pensioenlandsverordening Overheidsdienaren en artikel 43 en 48 van het Statuut.
3.3
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) ING te bevelen met onmiddellijke ingang de uit hoofde van de geldlening gestarte invordering en beslaglegging te staken en gestaakt te houden;
b) ING te veroordelen alle uit hoofde van de invordering en beslaglegging verkregen gelden met onmiddellijke ingang aan eiseres te restitueren;
c) ING te veroordelen in de kosten van het geding.

4.Het verweer

ING heeft zich primair verweerd met een beroep op de onbevoegdheid van het Gerecht. Subsidiair bestrijdt ING dat er een grond is voor het gevorderde. Zij heeft beslag gelegd op grond van een rechtsgeldige executoriale titel, de verschuldigdheid van het (restant)bedrag waarvoor beslag is gelegd is erkend en van misbruik van bevoegdheid van ING is geen sprake.

5.De beoordeling

5.1
Vooropgesteld wordt dat uit het verzoekschrift niet blijkt wat de rechtsgrond is voor de vorderingen van eiseres. Zij stelt niet dat IND onrechtmatig heeft gehandeld of is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen, en voert evenmin feiten en omstandigheden aan waaruit kan worden afgeleid dat zij dit bedoelt te stellen. Ook de verwijzing naar de wetsartikelen biedt geen aanknopingspunten. Bij conclusie van repliek is geen nadere duidelijkheid verschaft. Bij die conclusie is bovendien onweersproken gebleven dat eiseres de vordering waarvoor ING beslag heeft gelegd heeft erkend en dat ING gerechtigd was en is uit kracht van de notariële akte executoriale maatregelen te nemen.
5.2
Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak wordt echter niet toegekomen. Het exceptief verweer van ING dat het Gerecht niet bevoegd is slaagt. ING is in Nederland gevestigd, en de zaak heeft louter raakvlakken met Nederland. De kredietovereenkomst die ten grondslag ligt aan de beslaglegging door ING is in Nederland aangegaan met partijen - onder wie eiseres - die allen in Nederland woonden. Op die overeenkomst werd Nederlands recht van toepassing verklaard. De woning die diende tot hypothecaire zekerheid was gelegen in Nederland. Het beslag waartegen de vordering van eiseres zich richt is gelegd in Nederland, onder een in Nederland gevestigde derde. Bij die stand van zaken biedt artikel 103b Rv, dat als regel van relatieve bevoegdheid bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de eiser bevoegd is indien de bevoegdheid niet reeds op andere gronden is gegeven, onvoldoende rechtvaardiging voor toepassing van het ‘distributie bepaalt attributie’-beginsel en voor overdaging van ING. Dat zou in het onderhavige geval leiden tot een rechtsmacht die als exorbitant moet worden aangemerkt.
5.3
Op grond van het voorgaande zal worden beslist als hierna omschreven. Eiseres zal daarbij op de voet van artikel 60 Rv worden veroordeeld in de proceskosten. Dat eiseres zich aanvankelijk door een niet-toegelaten beroepshalve optredend gemachtigde heeft laten bijstaan en vervolgens, nadat zij daarop bij rolbeschikking was gewezen, in diens gebrekkige stellingen en vorderingen heeft volhard, dient voor haar rekening te blijven.

6.Beslissing

Het Gerecht:
6.1
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
6.2
veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.500 voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020.