In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2017, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 94.052 en een premie-inkomen van NAf 99.338. De Inspecteur had een correctie toegepast van NAf 18.000 op de huuropbrengsten van vier appartementen, die de belanghebbende in 2016 samen met haar echtgenoot in eigendom had. De belanghebbende stelde dat de economische eigendom van de appartementen in 2017 was overgedragen aan haar B.V., waardoor de huuropbrengsten bij de B.V. in de heffing moesten worden betrokken. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de huuropbrengsten tot het inkomen van de belanghebbende moesten worden gerekend. Het Gerecht leidde uit een overeenkomst af dat het economische belang bij de appartementen op 12 januari 2017 was overgedragen aan de B.V. en dat de huuropbrengsten en het risico van waardeverandering vanaf die datum aan de B.V. toekwamen. De correctie van NAf 18.000 werd onterecht geacht, waardoor het belastbaar inkomen van de belanghebbende werd vastgesteld op NAf 76.052 en het premie-inkomen op NAf 81.338. De uitspraak leidde tot een vermindering van de aanslagen en een vergoeding van proceskosten aan de belanghebbende.