ECLI:NL:OGEAC:2020:3

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
CUR201701329
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van naheffingsaanslag en vergrijpboete in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coöperatieve vereniging, hierna 'belanghebbende', en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende ontving op 29 december 2015 een naheffingsaanslag voor het jaar 2010, vergezeld van een vergrijpboete. De belanghebbende stelde dat de aanslag pas in januari 2016 was ontvangen, waardoor deze buiten de wettelijke termijn van vijf jaar zou zijn opgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de datum van bekendmaking van de aanslag bepalend is voor de tijdigheid, en dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de aanslag tijdig was bekendgemaakt. De Inspecteur had geen bewijs geleverd van de verzending van het aanslagbiljet, waardoor het Gerecht oordeelde dat de aanslag en de boete niet in stand konden blijven. Het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingautoriteiten om de tijdigheid van belastingaanslagen en boetes zorgvuldig te documenteren en aan te tonen.

Uitspraak

Uitspraak van 9 januari 2020
BBZ nr. CUR201701329
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 december 2015 over het jaar 2010 een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd ten bedrage van NAf 34.500. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van NAf 8.625 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 9 februari 2016 tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2017 de bezwaren afgewezen. De naheffingsaanslag en de boete zijn gehandhaafd.
1.4
Daartegen heeft belanghebbende op 29 augustus 2017 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 12 november 2018 een verweerschrift ingediend.
1.6
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Namens belanghebbende is verschenen mr. A. Namens de Inspecteur is verschenen B LL.M. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.7
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven over de tijdigheid van de aanslag en de boete nadere informatie te verstrekken.
1.8
Belanghebbende heeft op 29 november 2018 nadere informatie verstrekt. Aan de Inspecteur is verzocht om hierop te reageren. Een reactie is uitgebleven. Aan partijen is door het Gerecht verzocht om toestemming te geven om uitspraak te doen zonder nadere mondelinge behandeling. Belanghebbende heeft daarvoor op 23 juli 2019 toestemming gegeven. Van de Inspecteur is – ondanks de verzoeken van het Gerecht (van 19 juli 2019, 23 juli 2019 en 12 augustus 2019) een reactie uitgebleven. In het schrijven van 12 augustus 2019 heeft het Gerecht aan de Inspecteur te kennen gegeven dat indien hij niet binnen een week kenbaar maakt dat hij een mondelinge behandeling wenst, het Gerecht uitspraak zal doen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is een coöperatieve vereniging (hierna: cv) die op 11 juni 1968 is opgericht in Curaçao. Het doel van belanghebbende is onder meer om bij haar leden spaarzin te kweken en haar leden in de gelegenheid te stellen hun spaargelden in de cv te beleggen.
2.2
Belanghebbende heeft op 22 maart 2011 een voorlopige aangifte winstbelasting 2010 met een nihil bedrag aan verschuldigde winstbelasting ingediend. Op 30 juni 2011, derhalve tijdig, heeft belanghebbende een definitieve aangifte winstbelasting 2010 ingediend, met een nihil bedrag aan verschuldigde winstbelasting. Bij deze aangifte heeft belanghebbende een schrijven gevoegd waarin is vermeld dat haar winst is vrijgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, sub b van de Landsverordening op de Winstbelasting (LWB). Bij de aangifte zijn geen jaarstukken gevoegd.
2.3
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 december 2015 een taxatieve naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is tevens een vergrijpboete opgelegd van 25 percent.
2.4
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete. In haar bezwaarschrift heeft zij onder andere vermeld dat het aanslagbiljet op 8 januari 2016 is bezorgd en dat een medewerker van haar in het postboek van de bezorger heeft getekend voor ontvangst op 8 januari 2016.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de naheffingsaanslag en de boete tijdig zijn opgelegd en zo ja, of de winst onderhevig is aan winstbelasting.
3.2
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag en de boete op 8 januari 2016 – derhalve na verloop van de wettelijke termijn van vijf jaar - aan haar bekend zijn gemaakt. Om die reden kunnen de naheffingsaanslag en de boete niet in stand blijven. Zij stelt voorts dat haar winst niet onderworpen is aan de winstbelasting omdat zij (i) geen bedrijf uitoefent zoals is bepaald in artikel 1, lid 1, onderdeel b van de LWB en (ii) voorts dat de winst ingevolge artikel 2 lid 1 onderdeel c van de LWB vrijgesteld is van winstbelasting. De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag en boete wel tijdig zijn opgelegd omdat zij op 16 december 2015 op kohier zijn gebracht. Die datum moet aldus de Inspecteur gelden als datum waarop de aanslag en de boete zijn opgelegd. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Raad van beroep voor Belastingzaken van 16 december 2005, ECLI:NL: ORBBNAA:2005:BT6292. Voorts betoogt hij dat de winst terecht is belast.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete en de Inspecteur tot handhaving daarvan.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Het Gerecht zal eerst de vraag beantwoorden of de naheffingsaanslag en de boete tijdig zijn vastgesteld.
4.2
Ingevolge artikel 16, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelasting (ALL) kan de Inspecteur, indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen niet of niet volledig is betaald, de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag ten name van degene die de belasting had behoren te betalen.
4.3
Ingevolge artikel 17, lid 1 van de ALL vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend. Voor de bevoegdheid tot het opleggen van de boete geldt ingevolge artikel 19, lid 3 van de ALL dezelfde termijn.
4.4
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de naheffingsaanslag buiten de termijn is vastgesteld. Zij heeft – aldus belanghebbende – het aanslagbiljet pas in januari 2016 ontvangen, derhalve buiten de termijn van vijf jaar. Het Gerecht merkt hierbij op dat anders dan partijen kennelijk menen, in het onderhavige geval de bevoegdheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag niet in artikel 10 van de ALL maar in artikel 17, lid 1 van de ALL is geregeld.
4.5
Als dagtekening van vaststelling van een belastingaanslag geldt de dagtekening van het aanslagbiljet (artikel 5 ALL). De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 29 december 2015. Het GHvJ heeft in de uitspraak van 5 november 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:223 in een Sint-Maartense zaak, over de tijdigheid van de aanslag het volgende geoordeeld. De regel dat de dagtekening van het aanslagbiljet beslissend is voor de vaststelling van de aanslag geldt niet in het geval de toezending van het aanslagbiljet plaatsvindt na de dagtekening ervan (vgl. HR, 6 december 1989, ECLI:NL:HR:1990: ZC4173. Meer in het algemeen dient te worden aangenomen dat de regel dat de dagtekening van het aanslagbiljet heeft te gelden als de dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag, uitzondering lijdt indien de aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Voor de toepassing van artikel 5 in verbinding met de artikelen 10, lid 2 (vaststellen van de aanslag), 13, lid 3 (opleggen navorderingsaanslag) en artikel 17, lid 1 (opleggen naheffingsaanslag) ALL komt de datum van bekendmaking dan in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet (vgl. HR, 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). In het onderhavige geval is gelet op het voorgaande van belang of de toezending van het aanslagbiljet, na de dagtekening ervan is geschied.
4.6
De Inspecteur draagt het aanslagbiljet ter invordering over aan de ontvanger (artikel 5 ALL). Ingevolge artikel 2 lid 3 van de Landsverordening op de invordering van de directe belastingen, wordt de wijze van uitreiking van de aanslagbiljetten door de ontvanger geregeld en daarbij wordt ernaar gestreefd, dat deze zoveel mogelijk per post plaatsvindt. De toezending per post van de aanslag geldt als een juiste wijze van bekendmaking van een aanslag (vgl. GHvJ van 5 november 2019). De bewijslast met betrekking tot (het tijdstip van) de bekendmaking van de aanslag rust bij de Inspecteur.
4.7
De Inspecteur heeft hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen bewijs geleverd van de verzending van het aanslagbiljet (bijvoorbeeld door het overleggen van een verzendadministratie). De Inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag en de boete tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 31 december 2015 zijn bekendgemaakt. Het gelijk is aan belanghebbende. Aan de behandeling van de overige vragen die in geschil zijn, komt het Gerecht niet toe.
4.8
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.2
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, vijfde lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de boete;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 9 januari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500