In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, een directeur-aandeelhouder van een BV, in beroep ging tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 2016 en 2017. De Inspecteur had een fictief loon van NAf 50.000 vastgesteld, ondanks dat de belanghebbende in 2016 geen salaris had genoten en in 2017 een salaris van NAf 13.560 had ontvangen. De belanghebbende betoogde dat er sprake was van een bijzondere situatie die rechtvaardigde dat een lager salaris in aanmerking genomen zou moeten worden, maar het Gerecht oordeelde dat de BV zich niet in een structurele verliessituatie bevond. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze waren door de Inspecteur gehandhaafd. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur terecht de gebruikelijkloonregeling had toegepast en dat de verzuimboete van NAf 500 voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2016 terecht was opgelegd. Echter, het Gerecht besloot de verzuimboete te verminderen naar NAf 250, omdat er geen eerdere verzuimen waren vastgesteld. De uitspraak concludeerde met de afwijzing van het beroep inzake de aanslagen, maar de verzuimboete werd gegrond verklaard en verminderd.