ECLI:NL:OGEAC:2020:287

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
CUR202000254 t/m CUR202000257 en CUR202000645 t/m CUR202000648
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing van directeur-aandeelhouder

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 2 december 2020 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, een directeur-aandeelhouder van een BV, in beroep ging tegen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 2016 en 2017. De Inspecteur had een fictief loon van NAf 50.000 vastgesteld, ondanks dat de belanghebbende in 2016 geen salaris had genoten en in 2017 een salaris van NAf 13.560 had ontvangen. De belanghebbende betoogde dat er sprake was van een bijzondere situatie die rechtvaardigde dat een lager salaris in aanmerking genomen zou moeten worden, maar het Gerecht oordeelde dat de BV zich niet in een structurele verliessituatie bevond. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze waren door de Inspecteur gehandhaafd. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur terecht de gebruikelijkloonregeling had toegepast en dat de verzuimboete van NAf 500 voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2016 terecht was opgelegd. Echter, het Gerecht besloot de verzuimboete te verminderen naar NAf 250, omdat er geen eerdere verzuimen waren vastgesteld. De uitspraak concludeerde met de afwijzing van het beroep inzake de aanslagen, maar de verzuimboete werd gegrond verklaard en verminderd.

Uitspraak

Uitspraak van 2 december 2020
BBZ nrs. CUR202000254 t/m CUR202000257 en CUR202000645 t/m CUR202000648
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 5 april 2019 aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 48.971 en een premie-inkomen van NAf 49.500. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 3 mei 2019 aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 48.971 en een premie-inkomen van NAf 49.500.
1.3
Belanghebbende heeft op respectievelijk 23 april 2019 en 19 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor de jaren 2016 en 2017.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 29 november 2019 en 21 februari 2020 de aanslagen voor de jaren 2016 en 2017 gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op respectievelijk 24 januari 2020 en 26 februari 2020 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroepen ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van tweemaal NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 20 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende houdt in de onderhavige jaren middellijk de helft van de aandelen in [X] BV (hierna: de BV). Zij is tevens directeur van de BV. Vanaf 1 januari 2020 houdt belanghebbende alle aandelen in de BV.
2.2
Blijkens de aangiften winstbelasting en omzetbelasting zijn de omzet en het resultaat van de BV in de jaren 2014 tot en met 2018 als volgt:
NAf
2014
2015
2016
2017
2018
Omzet
815.15
766.013
793.619
680.624
677.973
Resultaat
-/- 28.510
-/- 502.614
75.313
52.898
64.796
2.3
Blijkens de jaarrekeningen heeft de BV in de jaren 2016 tot en met 2018 een resultaat behaald van respectievelijk NAf 6.954 (2016), NAf -/- 18.550 (2017) en NAf 22.402 (2018).
2.4
Belanghebbende heeft in het jaar 2016 als directielid geen salaris genoten. In het jaar 2017 heeft zij als directielid een salaris genoten van NAf 1.130 per maand, oftewel NAf 13.560 per jaar.
2.5
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen voor de jaren 2016 en 2017 toepassing gegeven aan de gebruikelijkloonregeling van artikel 6D Landsverordening op de Loonbelasting 1976 (LLB) door voor beide jaren een bedrag van NAf 50.000 als genoten loon in aanmerking te nemen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht toepassing heeft gegeven aan de gebruikelijkloonregeling van artikel 6D LLB. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat sprake is van een bijzondere situatie die meebrengt dat geen gebruikelijk loon in aanmerking hoeft te worden genomen.
3.3
Verder is de verzuimboete van NAf 500 in geschil.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen en tot vernietiging van de boete. De Inspecteur concludeert tot handhaving daarvan.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Ingevolge artikel 6, lid 1 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) behoort het loon uit dienstbetrekking tot het belastbaar inkomen.
4.2
Op grond van artikel 6, lid 8 LIB wordt onder loon verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de zin van artikel 6 LLB.
4.3
Ingevolge artikel 6 LLB is loon al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een dienstbetrekking wordt verkregen.
4.4
Ingevolge artikel 6D, lid 1 LLB (vanaf 2015) wordt bij de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij direct dan wel indirect een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op:
a. een bedrag dat gelijk is aan 50 procent van de omzet van het lichaam; dan wel,
b. een bedrag van NAf 50.000, indien de omzet van het lichaam meer bedraagt dan NAf 100.000; dan wel,
c. indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke arbeid waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, een bedrag dat gelijk is aan dat lagere loon; dan wel,
d. indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn, een bedrag dat niet lager is dan het hoogste loon van de overige werknemers.
4.5
In artikel 6D, lid 2 LBB is een mogelijkheid opgenomen voor startende bedrijven om het gebruikelijk loon in het jaar van oprichting en de daarop volgende drie jaren lager vast te stellen. In die periode kan het gebruikelijk loon op verzoek van de werknemer worden gesteld op de commerciële winst van het lichaam.
4.6
Op grond van artikel 6D, lid 6 LLB kan de Inspecteur in bijzondere situaties op verzoek van de werknemer voor een periode van twee kalenderjaren bij voor bezwaar vatbare beschikking bepalen dat toepassing van artikel 6, lid 1 LLB achterwege blijft. Bij ministeriële regeling zal worden vastgesteld wat bijzondere situaties zijn. Deze ministeriële regeling is tot op heden niet gepubliceerd.
4.7
Artikel 6D LLB is met ingang van 1 januari 2015 in de wet opgenomen. Met deze bepaling is beoogd het ontgaan van belasting- en premieheffing door middel van salarisconstructies tegen te gaan door de toekenning van een ‘gebruikelijk’ loon door directeuren-grootaandeelhouders verplicht te stellen (vgl. MvT van 30 december 2014, PB 2014 no. 114, blz. 43).
4.8
Ter toelichting van de invoering van artikel 6D LLB is het volgende opgemerkt (MvT van 30 december 2014, PB 2014 no. 114, blz. 43-44):
“Het staat de DGA vrij om aannemelijk te maken dat zijn loon lager moet zijn. De manier waarop hij dat aannemelijk kan maken is vrij. Een belangrijk argument kan de jaarrekening zijn. Als de opbrengsten van de vennootschap zodanig zijn dat een salaris naar het bedrag van het eerste lid niet mogelijk is, dan kan het salaris lager vastgesteld worden. Dat het loon lager is dan de norm kan zich ook voordoen bij deeltijdfuncties en bij een arbeidsverhouding die maar een deel van het jaar heeft bestaan."
4.9
De gebruikelijkloonregeling brengt mee dat als een directeur-grootaandeelhouder afziet van salaris dan wel genoegen neemt met een te laag salaris, voor de heffing van de loon- en inkomstenbelasting wordt uitgegaan van een fictief salaris. Uit het bepaalde in artikel 6D, lid 6 LLB (zie 4.6) en uit de hiervoor geciteerde parlementaire toelichting (zie 4.8) kan echter worden afgeleid dat in bijzondere situaties het overeengekomen loon lager kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van het Gerecht kan van een dergelijke situatie sprake zijn als de vennootschap zich in een structurele verliessituatie bevindt.
4.1
Belanghebbende heeft betoogd dat de BV meerdere jaren verliezen heeft geleden en dat daarom vanwege zakelijke redenen ervoor is gekozen aan de directeuren geen of een laag salaris toe te kennen. Dit betoog kan niet slagen. Gelet op de door de BV behaalde resultaten in de jaren 2016 tot en met 2018 (zie 2.2 en 2.3) kan niet worden gesproken van een structurele verliessituatie. Van een bijzondere situatie waarin een lager salaris dan het fictief loon in aanmerking kan worden genomen, is derhalve geen sprake.
Verzuimboete
4.11
De verzuimboete van NAf 500 is opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte inkomstenbelasting 2016.
4.12
Op grond van artikel 18, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 2.500.
4.13
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.3, lid 1 van deze Ministeriële regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.
4.14
Ingevolge artikel 4.4, lid 1 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van NAf 250, bij een tweede verzuim een boete van NAf 500, bij een derde verzuim een boete van NAf 1.000, bij een vierde verzuim een boete van NAf 1.500, en bij een stelselmatig verzuim een boete van NAf 2.500.
4.15
Belanghebbende is gehouden uiterlijk op 30 juni 2017 de aangifte inkomstenbelasting 2016 in te dienen. Aan belanghebbende is geen uitstel verleend. Belanghebbende heeft op 6 augustus 2018 de aangifte gedaan. Deze aangifte is dus buiten de termijn ingediend. In zoverre heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd.
4.16
Desgevraagd kon de Inspecteur ter zitting geen informatie verstrekken over een eerder opgelegde boete. Het Gerecht ziet hierin aanleiding om de opgelegde boete te verminderen naar een boete voor een eerste verzuim van NAf 250. Het beroep tegen de verzuimboete is daarom gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Er is namelijk geen sprake geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 2016 en 2017 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de verzuimboete gegrond;
vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de verzuimboete;
  • vermindert de verzuimboete tot NAf 250; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 2 december 2020, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500