ECLI:NL:OGEAC:2020:265

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
CUR202001531
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure met COVID-19 als overmachtsargument

In deze zaak heeft de minister van Justitie, verzoeker, een proceskostenvergoeding aangevraagd op basis van artikel 50, tiende lid, van de Lar, na intrekking van zijn beroep tegen de weigering van een vergunning tot tijdelijk verblijf. De minister had aanvankelijk op 3 januari 2020 een aanvraag ingediend, maar na een beschikking van 11 juni 2020 werd de vergunning alsnog verleend. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. Verweerder, de Toelatingsorganisatie, voerde aan dat er sprake was van overmacht door stagnatie in de werkzaamheden tijdens de COVID-19 lockdown. Het Gerecht oordeelde echter dat het beroep op overmacht niet voldoende was onderbouwd. De termijn voor de aanvraag was al verlopen voordat de lockdown begon, en er was geen adequate informatie verstrekt aan verzoeker over de vertraging. Het Gerecht besloot dat verzoeker recht had op een proceskostenvergoeding van NAf 175,- en dat het griffierecht van NAf 150,- vergoed moest worden door verweerder. De uitspraak werd gedaan op 1 oktober 2020 door rechter W.H. Bel, in aanwezigheid van griffier P.N.F. Pereira do Tanque.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om een proceskostenvergoeding in de zaak tussen:

[VERZOEKER]

verzoeker,
gemachtigden: mrs. G.C.A. Scheperboer-Parris en M. Elzinga-Soumah, beiden advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar, beiden advocaat.

Procesverloop

Bij beroepschrift, bij het Gerecht ingediend op 9 juni 2020, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beschikken op zijn aanvraag van 3 januari 2020 ter verkrijging van een vergunning tot tijdelijk verblijf.
Bij beschikking van 11 juni 2020 heeft verweerder een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend aan verzoeker.
Bij e-mailbericht van 12 juni 2020 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en het Gerecht verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op 28 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 50, tiende lid, van de Lar kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de desbetreffende partij is tegemoetgekomen, het betrokken overheidslichaam op verzoek van die partij bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten worden veroordeeld.
Op grond van artikel 50, elfde lid in samenhang met artikel 79, eerste lid, kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien verdere behandeling van het beroepschrift hem niet nodig voorkomt.
2. Verweerder heeft een beroep gedaan op overmacht en heeft daartoe gesteld dat de Toelatingsorganisatie stagnatie in zijn werkzaamheden heeft ondervonden gedurende de periode van ‘lockdown’ in verband met COVID-19. Het Gerecht overweegt als volgt. De aanvraag is op 3 januari 2020 ingediend. Verweerder heeft op de bevestiging van de aanvraag vermeld dat de doorlooptijd van de aanvraag maximaal vier maanden bedraagt. Dit betekent dat voornoemde termijn op 3 mei 2020 is verlopen. Nog daargelaten dat de periode van lockdown slechts een deel van de termijn van vier maanden besloeg, te weten van 30 maart 2020 tot 8 mei 2020, heeft verweerder zijn beroep op overmacht niet toereikend onderbouwd. Zo ontbreekt een toelichting hoe de maatregelen die verweerder in verband met COVID-19 intern heeft genomen om de voortgang in de werkzaamheden te waarborgen kennelijk onvoldoende effect sorteerden om aanvragen tijdig af te doen. Bovendien ontbreekt informatie over de wijze waarop verweerder aanvragers als verzoeker heeft geïnformeerd over de vertraging in de behandelingsduur van hun aanvragen. Het Gerecht ziet aldus geen aanleiding om het beroep op overmacht te honoreren.
3. Nu verweerder een kopie heeft overgelegd van de beschikking van 11 juni 2020 waarbij verweerder een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft verleend aan verzoeker, komt het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten voor toewijzing in aanmerking. Het Gerecht begroot de proceskosten op NAf 175,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700,-, wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak). Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ter hoogte van NAf 150,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 175,- (zegge: honderdvijfenzeventig Nederlands Antilliaanse guldens), te betalen aan verzoeker;
  • draagtverweerder
    ophet betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands Antilliaanse guldens) aan verzoeker te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020 te Curaçao, in tegenwoordigheid van P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze beslissing staat verzet open binnen
twee wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie artikel 80 van de Lar.