Uitspraak
1.Het verdere procesverloop
2.De eiswijziging
3.De verdere beoordeling
Het land heeft erkend dat de opdracht tot levering van levensmiddelen conform de opdrachtbevestiging van 4 februari 2019 is verstrekt, maar betwist dat partijen een leveringsovereenkomst daartoe hebben ondertekend. Vorenbedoelde stelling van het Land is door HHB ter zitting erkend. Het Gerecht merkt op dat uit artikel 26 van de Comptabiliteitsverordening 1952 en artikel 9 van de Landsverordening Financieel Beheer volgt dat opdrachten tot het doen van leveringen ten behoeve van het Land steeds schriftelijk dienen te worden verstrekt. Op grond van vorenbedoelde bepaling was er in dit geval dus een vormvoorschrift verbonden aan de totstandkoming van de leveringsovereenkomst. Dit volgt ook uit de brief van 4 februari 2019 waarin staat vermeld dat opdrachtverlening onder voorbehoud van ondertekening van een leveringsovereenkomst is. Het voorgaande roept vragen op over de rechtsgeldigheid van de tussen HHB en het Land aangegane overeenkomst. Omdat deze rechtsvraag niet tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2020 aan de orde is geweest, zullen partijen in staat worden gesteld om zich hier alsnog over uit te laten.”
5.De beslissing
af;