ECLI:NL:OGEAC:2020:24

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
820.0001/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van een parlementslid en witwassen in Sint Maarten

In deze strafzaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1968, die wordt beschuldigd van omkoping en witwassen. De zaak betreft de verdachte die als parlementslid betrokken was bij het aannemen van steekpenningen en het niet doen van aangifte van inkomstenbelasting. De verdachte heeft in de periode van 2012 tot 2013 in totaal 370.000 USD ontvangen van een medeverdachte, die deze bedragen had verkregen in het kader van een baggercontract met de overheid. De verdachte heeft deze bedragen niet opgegeven in zijn belastingaangiften, wat leidt tot de beschuldiging van belastingfraude. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen, het witwassen van deze gelden en het opzettelijk niet doen van aangifte van inkomstenbelasting. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het Gerecht verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en ontzetting van het passieve kiesrecht voor vijf jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het misbruik van de positie van de verdachte als volksvertegenwoordiger.

Uitspraak

Parketnummer: 820.0001/18
Uitspraak: 29 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats],
wonende te [adres] in [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2018, 28 mei 2019, 16 december 2019, 17 december 2019 en 18 december 2019 en 8 januari 2020.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw mr. S. Roseburg naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting van 16 december 2019 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging is een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het Gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
het als ambtenaar aannemen van steekpenningen, meermalen gepleegd;
Feit 2
witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 3
het meermalen al dan niet opzettelijk overtreden van de Algemene Landsverordening Landbelasting, door geen aangiften Inkomstenbelasting te doen, of tot een te laag bedrag.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hetgeen de raadsvrouw daartoe heeft gesteld komt er in de kern op neer dat sprake is van:
a. tunnelvisie bij de opsporing nu niet alle mogelijke scenario’s zijn onderzocht;
b. het niet volgens de normale route van het tripartite overleg besluiten tot vervolging van de verdachte voor de belastingfraude.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor niet-ontvankelijk verklaring.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Het door de verdediging onder a. gestelde kan, bij gebreke van enige relevante feitelijke onderbouwing daarvan, niet leiden tot het door de verdediging gewenste gevolg. Het Gerecht wijst hierbij op het feit dat de verdachte zich tot op de terechtzitting van 16 december 2019 heeft beroepen op zijn zwijgrecht, zodat er dus door de verdachte in de opsporingsfase geen enkele alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, is aangedragen. Na het afsluiten van de opsporingsfase is de verdediging in de gelegenheid gesteld om – door het formuleren van onderzoekwensen – nader onderzoek te laten verrichten, welk onderzoek ook heeft plaatsgevonden.
Het onder b. gestelde kan, ook indien dit juist zou zijn, evenmin tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien niet valt in te zien dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoel in artikel 6 van het EVRM, zijnde een beginsel van behoorlijke procesorde, daarmee is geschonden, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Verjaring feit 3
Aan de verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Algemene landsverordening landsbelastingen. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor zover onder feit 3 de niet-opzettelijke overtreding van genoemde Landsverordening is ten laste gelegd, vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na drie jaren.
Er is huiszoeking bij de verdachte geweest op 9 februari 2018, op 14 februari 2018 is hij in verzekering gesteld en het eerste verhoor dateert ook van die datum. Het recht tot strafvordering is in dit geval daarom komen te vervallen door verjaring, indien en voor zover deze overtredingen zijn begaan voor 9 februari 2015, dus drie jaar voorafgaand aan de datum van aanhouding van de verdachte, zijnde die huiszoeking een daad van vervolging waardoor de verjaring is gestuit. Het openbaar ministerie is daarom niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte wat betreft de onder 3 ten laste gelegde niet-opzettelijke overtredingen, voor zover deze zijn begaan voor 9 februari 2015.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 voor zover nog aan de orde, is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012
inSint Maarten en Anguilla, als ambtenaar, meermalen een gift heeft aangenomen te weten een geldbedrag van USD 180.000 op 30 juli 2012 en een geldbedrag van USD 190.000 op 20 december 2012, wetende dat deze hem telkens werden gedaan naar aanleiding van hetgeen door hem, in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan of nagelaten;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde –
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2013 in Anguilla, telkens een geldbedrag ter waarde van een totaalbedrag van USD 370.000, heeft verworven en heeft omgezet daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat voormeld geldbedrag – onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde -
hij in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 in Sint Maarten meermalen opzettelijk, als degene die ingevolge de Algemene landsverordening landsbelastingen verplicht was tot het binnen de gestelde termijn doen van aangifte Inkomstenbelasting, dat niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, immers heeft hij opzettelijk in de aangiften Inkomstenbelasting betreffende de belastingjaren 2012 en 2013 telkens een te laag persoonlijk inkomen opgegeven en het saldo op zijn bankrekening in Anguilla, vraag 13 aangiftebiljet IB, niet opgegeven en zijn aandelen in de onderneming [naam onderneming] NV, vraag 2 aangiftebiljet IB niet opgegeven, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel kan ontstaan voor Sint Maarten.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De hierna vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van enkel hun codenummer, overweegt het Gerecht dat het deze processen-verbaal tot bewijs bezigt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen en het Gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 2

1.verklaringen verdachten

1.1
De verklaring van de verdachte
[verdachte]afgelegd ter terechtzitting in eerste
aanleg van
16 december 2019. Deze verklaring houdt in :
Ik ben sinds 10 oktober 2010 onafgebroken parlementslid geweest in Sint Maarten. In 2012 zat mijn partij in de regering van [naam 1]. De regering is enig aandeelhouder van de [bedrijfsnaam 1]. De [bedrijfsnaam 1] valt onder het ministerie van TEATT. Ik was voorzitter van de permanente commissie van TEATT en was in die zin dus nauw betrokken bij de [bedrijfsnaam 1]. Wij hadden regelmatig ontmoetingen met de [bedrijfsnaam 1] waar lopende en komende projecten werden besproken.
Ik heb op 30 juli 2012 en op 20 december 2012 een bedrag van in totaal USD 370.000 op mijn bankrekening in Anguilla gestort gekregen van [medeverdachte 1]. Ik heb dat geld contant opgenomen en uitgegeven.
1.2.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 30 november 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16050 en 16068 (zelf genummerde map 5a, p. 7 t/m 13). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
De [naam politieke partij] wordt geleid door [verdachte]. Die steun ik tot vandaag de dag.
1.2.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 7 december 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 16050 en 16068 (zelf genummerde map 5a, p. 26 t/m 35). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
In 2009 heb ik mensen bij [bedrijfsnaam 2] leren kennen. Via [naam 2] heb ik “[roepnaam getuige 1]” [getuige 1] leren kennen. Hij heeft mij geïntroduceerd bij de eigenaar van [bedrijfsnaam 2], de heer [eigenaar bedrijf 2] (het Gerecht begrijpt: [eigenaar bedrijf 2]). Ik ben een soort liaison geworden voor [bedrijfsnaam 2] en zij betalen mij daarvoor. Ik ontvang geen vast bedrag maar het is contractueel per werk vastgelegd. [bedrijfsnaam 2] betaalde aan mijn bedrijven [bedrijf 1 medeverdachte 1] of [bedrijf 2 medeverdachte 1]. [bedrijf 1 medeverdachte 1] en [bedrijf 2 medeverdachte 1] zijn feitelijk een en hetzelfde bedrijf. Ik ben bij grote projecten betrokken. Daar zijn grote bedragen mee gemoeid. Ik ontvang een percentage tot 20%.
De [bedrijfsnaam 1] is de entiteit die het werk verdeelt door degene die op dat moment in de regering zit en (aan) de [bedrijfsnaam 1] vertelt welk werk gedaan moet worden door de grotere bedrijven. Mijn contact bij de [bedrijfsnaam 1] is [medeverdachte 2]. Zij luisteren naar de aandeelhouder van de [bedrijfsnaam 1]. Dit is wie aan de macht is. Ik ben een tussenpersoon voor dat [bedrijfsnaam 1]bedrijf.
De [bedrijfsnaam 1] bepaalt welk werk gedaan moet worden. Dit werk wordt bepaald door degene die op dat moment in de regering zit.
1.2.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 13 december 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16050 en 16068 (zelf genummerde map 5a p. 47 t/m 56). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
Ik werk als PR medewerker voor de [bedrijfsnaam 1].
Ik doe alles wat van doen heeft met de overheid. Daar ben ik intermediair voor de [bedrijfsnaam 1] van Sint Maarten. Op het moment dat [naam 3] in de regering zat met zijn partij, was hij de baas over de [bedrijfsnaam 1] vanuit de regering. Toen kwamen [naam 1] en [verdachte] aan de macht. Vanaf dat moment waren zij vanuit de overheid de mensen die de baas waren in de [bedrijfsnaam 1]. Na de wisseling van de macht in Sint Maarten ben ik door [medeverdachte 2] gevraagd om intermediair te worden tussen de regering en de [bedrijfsnaam 1].
Als ik gebeld word door mensen van de [bedrijfsnaam 1] die mij nodig hebben, probeer ik problemen op te lossen. als er problemen zijn met waterrechten ga ik naar de minister van Vromi. U vraagt mij of ik iets van de werkzaamheden die ik als intermediair verricht voor de [bedrijfsnaam 1] vastleg of rapporteer voor de baas van de [bedrijfsnaam 1] of anderszins en ik zeg u dat ik dat niet doe. Ik ben slecht in spellen. Vrijwel alles gaat mondeling.
De [bedrijfsnaam 1] is de lifeline voor Sint Maarten. De mensen van Sint Maarten zien wat de [bedrijfsnaam 1] voor hen doet en dat waarderen zij zeer. In de ogen van de mensen lijkt het dan dat wie de controle over de [bedrijfsnaam 1] heeft, de controle over de populatie heeft en de stemmen voor de aankomende verkiezingen.
Ik heb op 26 juni 2012 een agency contract getekend met [eigenaar bedrijf 2]. Voor elk werk dat ik voor [bedrijfsnaam 2] doe, wordt een apart contract opgemaakt en getekend door mij en [eigenaar bedrijf 2]. Ik ontvang tot 20% van het totale bedrag waar het contract mee gemoeid is.
1.2.4
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 15 december 2016 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16050 en 16068 (zelf genummerde map 5a, p. 57 t/m 68). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
Uit de wire activity reports van 18 juli 2012 en 20 juli 2012 (het Gerecht begrijpt uit D-182: op 23 juli 2012) komt naar voren dat (het Gerecht begrijpt: door [bedrijfsnaam 2]) een totaalbedrag van 380.000 USD is overgemaakt naar de bankrekening (het Gerecht begrijpt: [bedrijf 2 medeverdachte 1] Rental van [medeverdachte 1]) in Sint Maarten. Daarnaast is op (het Gerecht begrijpt uit D-667: op 30 juli 2012) een bedrag door [bedrijfsnaam 2] van 300.000 USD minus bankkosten overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 1] in Anguilla.
Ook dit komt voort uit het contract dat ik met [bedrijfsnaam 2] had van 26 juni 2012. Deze gelden heb ik ontvangen. Ik heb een deel van het geld van [bedrijfsnaam 2] ontvangen op mijn bankrekening in Sint Maarten en een ander deel in Anguilla
U laat mij een fragment horen van een telefoongesprek van 7 september 2016. Ik spreek hier met [roepnaam verdachte], mijn godbrother. Ik ben het petekind van zijn moeder, van [verdachte]. We zijn samen opgegroeid.
U zegt mij dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat ik op 30 juli 2012 een bedrag van 180.000 USD en op 20 december 2012 een bedrag van 190.000 USD heb overgemaakt naar [verdachte]. Ik heb in totaal 370.000 USD naar hem overgemaakt.
1.2.5
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 20 juni 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 16050 en 17026 (map 5a, p. 69 t/m 74). Dit proces-verbaal houdt in, als de op tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[medeverdachte 1]:
De partij van [verdachte] is een fractie die op dit moment verantwoordelijk is voor de ministeries van TEATT. De [bedrijfsnaam 1] valt onder TEATT en op die wijze heeft [verdachte] met de [bedrijfsnaam 1] te maken.
1.3.1
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 oktober 2019 . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
[medeverdachte 2]:
Ik ken [verdachte]. Ik was directeur van de [bedrijfsnaam 1] en de overheid van Sint Maarten is aandeelhouder van de [bedrijfsnaam 1]. De regering was in 2012 gevallen. We hadden voor het baggercontract met [bedrijfsnaam 2] goedkeuring nodig van het ministerie van TEATT. De minister van TEATT gaat over de [bedrijfsnaam 1]. De partij die onderdeel was van de regering, dus TEATT, had het dossier van de [bedrijfsnaam 1]. [verdachte] was degene die dat dossier had. [verdachte] was ook voorzitter van de permanente commitee van het Parlement.
Ik plaatste parlementsleden in verband met projecten van de [bedrijfsnaam 1] in de BCC.

2.Verklaringen van anderen

2.1.1
Een geschrift, zijnde een vanuit de Engelse taal vertaalde, niet ondertekend gespreksverslag van 7 november 2017. Deze verklaring houdt in als verklaring van
[getuige 2]:
[medeverdachte 1] kwam bij mijn vader en zei dat er een nieuwe groep politici was en dat het zijn jongens waren. Nu moest [bedrijfsnaam 2] aan [medeverdachte 1] betalen en daar was geen onderhandeling over mogelijk. [medeverdachte 1] gaf het bedrag door dat betaald moest worden. Ik heb dit van mijn vader gehoord. Dit bedrag moest worden opgenomen in de kosten van het bid aan de [bedrijfsnaam 1] (op 22 juni 2012). Ik heb toen een contract opgemaakt. Ik heb van mijn vader doorgekregen welk bedrag en welke entiteit (eenheid) gebruikt moesten worden. [medeverdachte 1] zou dan zorgen dat [bedrijfsnaam 2] het werk zou krijgen. “Its part of the game. This is how it works”.
[getuige 2] verklaarde dat hij niet wist waar het geld naartoe zou gaan, maar hij had wel het vermoeden dat het te maken had met de nieuwe groep politici omdat [medeverdachte 1] had gezegd dat het “zijn” jongens waren.
Het bedrag dat aan [medeverdachte 1] is uitbetaald is waarschijnlijk als mobilisatiekosten verantwoord in de administratie van [bedrijfsnaam 2]. [bedrijfsnaam 2] zou stilgelegd worden als [medeverdachte 1] niet zou worden betaald, aldus [getuige 2].
SXM is een klein electoraat. Er zijn maar 15 zetels en er is iedere keer sprake van “ship jumping”. Dan valt de regering. Dan komt er weer een nieuwe groep politici en die geven uiteindelijk de opdrachten uit. Het was belangrijk dat je de juiste persoon aan jouw kant had. Voor wat betreft [verdachte] verklaarde hij dat hij nog steeds een politicus is op SXM. Hij heeft volgens [eigenaar bedrijf 2] in de Supervisory Board van de [bedrijfsnaam 1] gezeten.
Mij worden twee contracten (het Gerecht begrijpt: change order 6) getoond waarin een lump sum aan general conditions (hierna: GC) is opgenomen van USD 800.000 voor 150.000 m3, maar ook voor het baggeren van 50.000 m3. Deze GC is de fee die aan [medeverdachte 1] betaald moest worden. De [bedrijfsnaam 1] heeft ons geen vragen gesteld over het gelijk blijven van dit bedrag. Toen het contract naar beneden werd bijgesteld bleef die USD 800.000 staan, omdat de [bedrijfsnaam 1] ermee akkoord ging.
U toont mij change order 10. [bedrijfsnaam 2] had geen mobilisatiekosten. Ook de GC kloppen niet. [medeverdachte 1] had deze bedragen doorgegeven. [medeverdachte 2] heeft hier geen vragen over gesteld. Als hij niet op de hoogte was geweest van de betalingen aan [medeverdachte 1] dan had hij vragen gesteld. Ook zijn geen vragen gesteld waarom in de change orders wel GC werden berekend terwijl deze niet in het oorspronkelijke contract staan.
De contracten van 11 juni, 22 juli en 8 augustus 2013 zijn extra werkzaamheden die op verzoek van de [bedrijfsnaam 1] zijn gedaan. De daarin vermelde bedragen zijn ons opgegeven door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2].
[bedrijfsnaam 2] zou stilgelegd worden als [medeverdachte 1] niet zou worden betaald.
Hij gaf altijd bedragen door en nooit percentages. Hij noemde gewoon een bedrag en dat was dat. Ik vermoed dat [medeverdachte 2] wist van de betalingen aan [medeverdachte 1] vanwege de manier waarop hij de contracten met [bedrijfsnaam 2] goedkeurde. Hij stelde nooit vragen en was sterk voorstander van baggerwerkzaamheden.
2.1.2
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 oktober 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
[getuige 2]:
Voorafgaand aan de ondertekening van het contract in 2012 zijn er meerdere discussies geweest over de werkgebieden van [bedrijfsnaam 2] voor de [bedrijfsnaam 1]. Voor dit project was geen officiële aanbesteding geweest. [medeverdachte 2] heeft volgens mij een brief geschreven aan het bestuur van de [bedrijfsnaam 1] waarom die er niet is geweest.
De zin Local Content en de wens om lokale mensen bij het contract te betrekken werd vaak door [medeverdachte 2] gebruikt en had meerdere betekenissen. Hij gebruikte het voor onderaannemers en truckers die we inhuurden. Maar hij gebruikte het ook voor de consultancyovereenkomsten die we hadden met [medeverdachte 1]. Hij leek er erg in te zijn geïnteresseerd dat die werden betaald. Zodra er voortgangsbetalingen waren gedaan, waren er bepaalde onderaannemers die hij heel graag betaald wilde zien. Ik vermoed dat hij opzettelijk ambique (het Gerecht leest: ambigu) was.
Met bepaalde onderaannemers bedoel ik [bedrijf 3 medeverdachte 1] en [bedrijf 1 medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] wist van die contracten met [medeverdachte 1]. Ik heb vergaderingen gehad in het kantoor van [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en [getuige 1]. [medeverdachte 1] was bijna altijd aanwezig bij die vergaderingen. [medeverdachte 1] sprak met mij over de bedragen die hij verwachtte terug te zien in de contracten, voordat ik in overleg ging met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] deed het woord en benoemde hoe het werk moest gebeuren. Hij gebruikte niet de namen van de bedrijven (het Gerecht: [bedrijf 3 medeverdachte 1] en [bedrijf 1 medeverdachte 1]), maar hij benoemde de alles bedekkende term local content.
Hij wist dat er aanvullende betalingen werden bezorgd via [medeverdachte 1]. Hij wist wel dat er geld werd betaald aan [medeverdachte]. Waarop is baseer dat hij het wist? Ik kan niet zeggen wat [medeverdachte 2] in zijn hoofd had. Mijn mening en wat ik heb begrepen is dat [medeverdachte 2] het steeds had over lokale inzet omdat het een belangrijke factor was dat het werk akkoord werd bevonden als het werk aan [bedrijfsnaam 2] werd uitgegeven. [medeverdachte 2] zat daar met [medeverdachte 1] en had het over lokale inzet en dat het belangrijk was. Ze maakten grapjes over leuke dingen doen, maar zij spraken niet over geld dat overging van de een naar de ander.
Gevraagd of ik aanneem dat [medeverdachte 2] wist van de aanvullende betalingen omdat hij steeds over local content sprak zeg ik het volgende. [medeverdachte 2] bracht het op bij bijna iedere gelegenheid dat er local content moest komen. We hadden het over behoorlijke bedragen. Omdat hij dat zo vaak vroeg ging ik ervan uit dat hij wist van de betalingen aan [medeverdachte 1]. Hij had het zelden over andere bedrijven. Hij benoemde alleen local content.
Ik ben bekend met de term pay to play. Als die consultancy contracten niet werden getekend, dan werd het contract niet gegund. Het was een noodzakelijke voorwaarde. [medeverdachte 1] had contact met mensen in de overheid. Wat [medeverdachte 1] deed was dat het werk aan ons werd toegekend. Hij maakte ons heel duidelijk dat als er geen contract kwam het werk dan niet zou worden toegekend. Waarom ik dacht dat hij die invloed had? Ik had gesprekken met [medeverdachte 2] over lokale inzet, in overeenstemming met [medeverdachte 1].
2.2.1.
Een geschrift, zijnde een niet ondertekend verslag van een op 8 november 2017 gehouden gesprek (zelf genummerde map 5e p. 1856 t/m 1875). Deze verklaring houdt in als verklaring
[directeur bedrijf 2]:
Het klopt dat het contract van de [bedrijfsnaam 1] al was vergeven aan [bedrijfsnaam 2], toen [bedrijfsnaam 2] de contracten met [medeverdachte 1] sloot. [medeverdachte 1] is betaald voor “ protection”. Zodat er geen slechte dingen gebeuren. [medeverdachte 1] heeft tegen hem gezegd “I am the guy, take it or leave it”. Ik kreeg de indruk dat [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] luisterde. Hij maakte duidelijk dat hij “the man” was.
In 2012 was [medeverdachte 1] de contactpersoon met de [bedrijfsnaam 1]. Het klopt dat [medeverdachte 1] bij mij is gekomen en heeft gezegd dat hij een bepaald bedrag wilde hebben. [medeverdachte 1] heeft gezegd dat [bedrijfsnaam 2] dit bedrag kon doorberekenen in de bid/offerte aan de [bedrijfsnaam 1]. Ik ben ervan uitgegaan dat dit met toestemming van [medeverdachte 2] gebeurde. Als [medeverdachte 1] 2 miljoen had gevraagd was het ook goed geweest, zolang hij het kon doorbelasten.
Ik ben twee keer met [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] geweest. Op introductie van [medeverdachte 1]. Toen wij weggingen bij [medeverdachte 2] wist ik al dat [bedrijfsnaam 2] het contract zou krijgen. [medeverdachte 2] vroeg wel om een offerte, maar er is geen discussie geweest over de prijs en de verdiscontering van het consulting fee van [medeverdachte 1] in de baggercontracten tussen [bedrijfsnaam 2] en de [bedrijfsnaam 1]. [bedrijfsnaam 2] kon niemand anders inhuren om het baggercontract met de [bedrijfsnaam 1] te krijgen. [medeverdachte 2] wist dat [medeverdachte 1] voor [bedrijfsnaam 2] werkte omdat er besprekingen zijn geweest tussen [bedrijfsnaam 2] en [medeverdachte 2] waar [medeverdachte 1] ook bij was.
[medeverdachte 1] gaf de bedragen van de change orders door. Hij vertelde welke posten moesten worden opgenomen tegen welke prijs. Hij vertelde mij dat USD 800.000 de lump sum was voor de general conditions die [bedrijfsnaam 2] moest berekenen (het Gerecht begrijpt: in change order 6). Deze bleef gelijk ondanks dat de hoeveelheid gebaggerd zand naar beneden werd bijgesteld. [medeverdachte 2] ging hiermee akkoord. Dit was belachelijk. Het was raar. [medeverdachte 2] zei dat [bedrijfsnaam 2] USD 800.000 mocht rekenen.
[medeverdachte 1] gaf door hoe hoog de bedragen waren die [bedrijfsnaam 2] wegschreef onder mobilisatiekosten en general condtitions. Bij bijna iedere change order was er een contract met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] wist van tevoren dat er een change order aankwam. [directeur bedrijf 2] verklaart verder dat hij begreep dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dit van tevoren hadden besproken. Alles is, denk ik, met toestemming van [medeverdachte 2] gegaan.
[medeverdachte 1] is betaald voor “protection”. Zodat er geen slechte dingen gebeuren. [medeverdachte 1] heeft tegen hem gezegd “I am the guy, take it or leave it”. Hij maakte duidelijk dat hij “the man” was. [eigenaar bedrijf 2] verklaarde dat het klopt wat zijn zoon [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] bij hem is gekomen en heeft gezegd dat hij een bepaald bedrag wilde hebben. Dit kon worden doorberekend in de offerte aan de [bedrijfsnaam 1]. [eigenaar bedrijf 2] nam aan dat het nodig was voor de politici. [eigenaar bedrijf 2] begreep dat [medeverdachte 1] dat bedoelde omdat hij zei dat hij een nieuwe groep politici vertegenwoordigde.
[directeur bedrijf 2] nam aan dat het geld nodig was voor de politici. Daarmee wordt in ieder geval [verdachte] bedoeld.
2.2.2
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 oktober 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
[directeur bedrijf 2]:
Ik was directeur van [bedrijfsnaam 2]. Ik kwam 4 à 5 keer per jaar naar Sint Maarten. [getuige 1] was de eilandmanager.
Wij probeerden in 2012 werk te krijgen in Sint Maarten. [getuige 1] kende [medeverdachte 1]. Hij is het kantoor binnengelopen en heeft zich aan mij voorgesteld. De beslissing is genomen om van zijn diensten gebruik te maken. De onderhandelingen met hem hingen samen met de onderhandelingen met de [bedrijfsnaam 1]. [medeverdachte 1] had overduidelijk veel invloed op het eiland. Het is een kloppende analyse als ik zeg dat we via [medeverdachte 1] moesten gaan om het contract voor 2012 te krijgen. We moesten [medeverdachte 2] tevreden houden. We hadden [medeverdachte 1] nodig om problemen te voorkomen. In bijna alle gevallen wist [medeverdachte 1] wat [medeverdachte 2] wist. Hij wist welke projecten er kwamen en de status van de betalingsverzoeken. Als ik een vergadering had met [getuige 1] en [medeverdachte 2] over de projecten, was [medeverdachte 1] vaak in het kantoor van [medeverdachte 2], als ik daar kwam. U vraag mij of [medeverdachte 1] mij duidelijk heeft gemaakt dat ik via hem moest gaan als ik wilde doorgaan met het contract. Ja.
2.3
Een geschrift, zijnde een niet ondertekende verklaring van 8 november 2017. (zelf genummerde map 5e p. 1876 t/m 1888). Deze verklaring houdt in als verklaring van
[naam 4]:
In 2012 is [naam 4] met een delegatie naar Nederland geweest om een bezoek te brengen aan [naam 5] en [naam 6]. [naam 4] is destijds afgereisd met [medeverdachte 2], parlementslid [verdachte] en [medeverdachte 1]. [naam 4] heeft geen idee in welke hoedanigheid en waarom [medeverdachte 1] mee was.
2.4
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 28 februari 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
[getuige 3]:
Ik ken [medeverdachte 1] als liaison tussen de [bedrijfsnaam 1] en de ministers. Ik heb [verdachte] weleens bij de [bedrijfsnaam 1] gezien.
2.5
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 april 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang als verklaring van
[getuige 4]:
Ik ken [bedrijfsnaam 2] oppervlakkig. Ik neem aan dat [medeverdachte 2] het bedrijf heeft benaderd. Het heeft wat het baggeren betreft tot een contract geleid. Ik kan me niet herinneren dat we het in de RvC over change orders hebben gehad. Mij was niet bekend dat [bedrijfsnaam 2] 3.2 miljoen dollar aan [medeverdachte 1] heeft betaald voor consultancy. Dit is zeker informatie die de RvC had moeten krijgen. Er zijn vragen gesteld door de RvC over de hoogte van de bedragen die [bedrijfsnaam 2] in rekening bracht met name de mobilisatiekosten en de GC. We vonden de bedragen te hoog.

3.Geschriften

3.1
Een geschrift, te weten een overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijf 3 medeverdachte 1] Corp NV d.d. 26 juni 2012 ( D-303). Dit contract houdt in:
[bedrijfsnaam 2] wil het baggercontract met nummer 040612 verkrijgen, welk contract is gewaardeerd op een bedrag van 4.970.500 USD. Adviseur heeft ruime ervaring en contacten met overheden en particuliere ondernemingen in Sint Maarten. Om die reden komen genoemde partijen het volgende overeen dat adviseur zal:
a.
bemiddelen namens [bedrijfsnaam 2] ten tijde van het aangaan van de baggerovereenkomst (naar het Gerecht begrijpt: met de [bedrijfsnaam 1]).
Fees
[…]
[bedrijfsnaam 2] zal consultant een bedrag betalen van USD 870.000 voor de verkrijging van het baggercontract. Betaling van [bedrijfsnaam 2] zal plaatsvinden binnen 15 werkdagen op de volgende milestones:
Ondertekend door [getuige 2] en [medeverdachte 1].
3.2
Een geschrift, te weten een Agency agreement tussen [bedrijfsnaam 2] en [bedrijf 1 medeverdachte 1] NV d.d. 26 juni 2012 ( D-304). Dit contract houdt in:
[bedrijfsnaam 2] wil het baggercontract met nummer 040612 verkrijgen, welk contract is gewaardeerd op een bedrag van 4.970.500 USD. Adviseur heeft ruime ervaring en contacten met overheden en particuliere ondernemingen in Sint Maarten. Om die reden komen genoemde partijen het volgende overeen dat adviseur zal:
a. bemiddelen namens [bedrijfsnaam 2] gedurende het aangaan van de baggerovereenkomst (naar het Gerecht begrijpt: met de [bedrijfsnaam 1]).
Fees
[…]
[bedrijfsnaam 2] zal consultant een bedrag betalen van USD 151.000 voor de verkrijging van het baggercontract. Betaling van [bedrijfsnaam 2] zal plaatsvinden binnen 15 werkdagen op de volgende milestones:
Ondertekend door [getuige 2] en [medeverdachte 1].
3.3
Een geschrift, te weten een brief van 25 juni 2012 van de Minister van TEATT aan [medeverdachte 2] inzake de baggerwerkzaamheden door [bedrijfsnaam 2] (D-971). Deze brief houdt in:
Met betrekking tot de werkzaamheden van de [bedrijfsnaam 1] verzoeken wij u voort te gaan met:
1.
werkzaamheden aan Pier 1
2.
onderhoudsbaggerwerkzaamheden van de [bedrijfsnaam 1].
[…]
We begrijpen dat u sedert november 2011 hierover in contact bent met [bedrijfsnaam 2]. U verklaarde dat [bedrijfsnaam 2] de vorige baggerwerkzaamheden naar tevredenheid heeft verricht. Wij verklaren om die reden dat wij geen bezwaar hebben dat [bedrijfsnaam 2] deze baggerwerkzaamheden gaat doen, ook omdat het bedrijf een goede reputatie heeft en reeds is gestationeerd in Simpson Bay.
3.4
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [naam 7], [getuige 3] en [naam 8], en CC aan [naam 4], [naam 9] en BCC aan [verdachte] en [medeverdachte 1] van 25 juni 2012. Dit bericht houdt in – kort samengevat - :
Hereby I would like to have you attend meeting with Presentation of [bedrijfsnaam 2] for Maintenance dredging. (…) Discussion have been going on with [bedrijfsnaam 2] since November 2011in order for us to work on this (…) [bedrijfsnaam 2] for me has the experience and is reputable. Also last project no bids were given but the Dredging was done by [bedrijfsnaam 2] seeing their local experience and local content.
3.5
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan F. [verdachte] met CC aan [medeverdachte 1] van 9 juli 2012 (D 2162). Dit bericht houdt in – kort samengevat - :
Subject: preparation dredging contract
I am moving forward with total contract sum, the board wants us sign off on total contract. All draft and total sum was agreed upon.
3.6
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [verdachte] van 13 juli 2012 (D 2167). Dit bericht houdt in – kort samengevat - :
Subject: [bedrijfsnaam 2] wire Instructions
Mr. [verdachte], thank you for the support to get the dredging project going. Also I can confirm the mobilization/downpayment transaction wiretransfer to [bedrijfsnaam 2] has been carried out today.
3.7
Een e-mailbericht van [naam 4] aan [medeverdachte 2], [naam 7] en
[naam 8] 12 oktober 2012 te 12.32 uur. Dit bericht houdt in:
Attached find my recommendation for payment of [bedrijfsnaam 2] third application for payment under their contract for maintenance dredging of Great Bay. Also attached are their requested Change Orders 1 to 4. My recommendation for acceptance of these change orders is included in the attached letter of recommendation for payment. Change Orders 2 & 3 should be signed prior to payment of their application 3.
3.8
Een e-mailbericht van [naam 7] aan [medeverdachte 2] van 22 oktober 2012 te 4.22 uur. Dit bericht houdt in:
[naam 8] ([naam 8]) showed me signed change orders 2 and 3, which is sufficient to pay [bedrijfsnaam 2] invoice 3. Will be ready on Wednesday for signing and immediate transfer.
3.9
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [verdachte] en [medeverdachte 1] van 22 oktober 2012 te 4.23. Dit bericht, waarbij de twee voorgaande berichten worden meegestuurd, houdt in:
Gentlemen, My apologies for the delay however we sorted out the issue, transfer goes out today.
3.1
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [getuige 2] van 23 oktober 2012 te 3.38 uur. Dit bericht houdt in:
[getuige 2], de betaling is vanmorgen de deur uitgegaan. Niettemin [getuige 2], we moeten niet de lokale truckers frustreren […] we moeten ervoor zorgen dat zij op tijd worden betaald.
3.11
Een e-mailbericht van [getuige 2] aan [medeverdachte 2] van 23 oktober 2012 te 7.30 uur. Dit bericht houdt in:
, we zullen onze lokale onderaannemers betalen, zodra de [bedrijfsnaam 1] de betalingen op onze bankrekening heeft gestort. Tot op heden is dat nog niet het geval.
3.12
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [getuige 2] en [directeur bedrijf 2] en BCC aan [medeverdachte 1] en [verdachte] van 24 oktober 2012 te 7.30 uur. Dit bericht houdt in:
[getuige 2], ook al zijn de betalingen een beetje vertraagd, het is niet de manier om met de lokale onderaannemers om te gaan aangezien zij geen reserves hebben. [bedrijfsnaam 2] heeft een goed contract met de [bedrijfsnaam 1]. We moeten een beetje flexibel zijn op een verantwoorde wijze met de kleinere lokale truckers en werkers.
3.13
Een e-mailbericht van [getuige 2] aan [medeverdachte 2] en [naam 4] en CC aan [directeur bedrijf 2] en [getuige 1] van 4 december 2012 te 2.33 uur. Dit bericht houdt in:
Subject: Pay Application # 6 with Qty Increase Change Order
, Attached is pay application #6, documentation for the quantity increase change order and our progress to date.
3.14
Een e-mailbericht van [naam 4] aan [medeverdachte 2] van 6 december 2012 te 2.31 uur. Dit bericht houdt in:
Subject: Pay Application # 6 with Qty Increase Change Order
, Was it your intention under CO6 to pay the full amount of US$ 2,173,500 prior tot heir doing the work. I read the letter as you pay US$ 800,000 (the indicated L.S. (het Gerecht leest: lump sum) for General Conditions now and the rest as the work is completed. Their invoice indicates that you pay the full US$ 2,173,500 now. Please advise so I can approve this pay request.
3.15
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [naam 4] van 6 december 2012 te 4.07 uur. Dit bericht houdt in:
Subject: Pay Application # 6 with Qty Increase Change Order
No, we agreed that we would pay the full lumpsum for their extension but we cannot pay the total on 50.000m3. Nee, we zijn overeengekomen dat we alleen de ful lump sum zouden betalen.
3.16
Een e-mailbericht van [naam 4] aan [getuige 2] van 6 december 2012 te 5.01 uur. Dit bericht houdt in:
Subject: Pay Application # 6 with Qty Increase Change Order
[getuige 2], I spoke to and he thinks it is reasonable to pay the
$ 800,000 lump sum plus the dredge and haul amounts that you expect to have complete through next week.
3.17.
Een e-mailbericht van [naam 4] aan [medeverdachte 2], [naam 8], [naam 7] en [getuige 3] van 7 december 2012 te 6.17 uur. Dit bericht houdt in:
Subject: Pay Application # 6 with Qty Increase Change Order
Gentlemen: attached find my letter of recommendation for payment of [bedrijfsnaam 2]’s request for payment no. 6.
3.18
Een e-mailbericht van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] en BCC aan [verdachte] van 10 december 2012 te 9.27 uur. Dit bericht, waarbij de vijf voorgaande berichten worden meegestuurd, houdt in:
Mr. [medeverdachte 1],
The payment to [bedrijfsnaam 2] will go out this week, I understood local contractors need to get paid.
3.19
Een geschrift, te weten een overzicht van ontvangen betalingen gedaan door [bedrijfsnaam 2] aan [bedrijf 2 medeverdachte 1]op de [LOGO BANK] bank in Sint Maarten in de periode van 18 juli 2012 tot en met 18 december 2012 voor een totaalbedrag van (politiedossier D-182, D-078):
Datum afkomstig storting in USD
18/7/12 [bedrijfsnaam 2] 207.884,43
18/7/12 [bedrijfsnaam 2] 92.115,67
23/7/12 [bedrijfsnaam 2] 80.000
18/12/12 [bedrijfsnaam 2] 799.970,00
3.2
Een geschrift te weten een overzicht van betalingen gedaan door [bedrijfsnaam 2] aan [medeverdachte 1] op de
Bank of Anguillain de periode van 19 juni 2012 tot en met 31 december 2012. Het betreft account: 7316524 (D-667, D-079). Dit geschrift houdt in:
Date description debits credits balance
19/6/12 dep 1.000,00 1.000
30/7/12 chq 50.000 49.000-
30/7/12 chq 180.000 229.000-
30/7/12 [bedrijfsnaam 2] 299.980,00 70.980 1/10/12 [bedrijf 2 medeverdachte 1] 199.950 271.218,94
20/12/12 chq 190.000 58.025
3.21
Een geschrift, te weten een stortingsbewijs van de [naam bank 1] of Anguilla, d.d. 30 juli 2012 (D-1644). Dit stortingsbewijs houdt in:
US 180.000. Funds credited to a/c, b/o [medeverdachte 1] to [verdachte].
3.22
Een geschrift, te weten een boekingsbewijs van de [naam bank 1] of Anguilla, d.d. 20 december 2012 (D-1645). Dit bewijs houdt in:
US 190.000. Funds credited to a/c, b/o [medeverdachte 1] to [verdachte].
3.23
Een geschrift, te weten een overzicht van de [naam bank 2] Bank of Anguilla Ltd, met betrekking tot bankrekening 7262397 op naam van
[verdachte](D-1641). Dit geschrift houdt in:
Datum opname omschrijving Bedrag (USD)
30/7/12 crm 180.000
13/8/12 chq 30.000
22/10/12 chq 66.766,46
20/12/12 crm 190.000
20/12/12 chq 4.945,55
5/4/13 chq 100.015,00
28/5/13 chq 138.159
17/10/13 chq 7.000
17/10/13 chq 9.015
10/12/13 chq 15.015
Het Gerecht stelt vast dat op 31 december 2013 het saldo op deze rekening op deze rekening nog bedraagt: 5.121,97 USD
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van de feiten 1 en 2
De bewijsmiddelen houden in dat de [bedrijfsnaam 1] door middel van de in het baggercontract en daarop gevolgde opdrachten opgenomen bedragen voor mobilisatiekosten en general conditions werd voorgespiegeld dat [bedrijfsnaam 2] deze kosten maakte ter uitvoering van zijn baggerwerkzaamheden, terwijl in werkelijkheid deze bedragen ter grootte van in totaal ongeveer 3 miljoen USD werden gebruikt om [medeverdachte 1] mee te betalen.
Dat [medeverdachte 1] deze bedragen heeft ontvangen en dat deze in de overeenkomsten tussen [bedrijfsnaam 2] en de [bedrijfsnaam 1] zijn verwerkt onder de posten mobilization fee en general conditions, blijkt uit de verklaringen van respectievelijk de [direkteur bedrijf 2 en getuige 3] en [medeverdachte 1].
Uit de verklaringen van de [direkteur bedrijf 2 en getuige 3] blijkt voorts dat deze bedragen aan [medeverdachte 1] betaald moesten worden om deze contracten te krijgen, waarbij de bedragen konden worden doorberekend aan de [bedrijfsnaam 1], hetgeen ook is gebeurd.
Zo heeft [directeur bedrijf 2] verklaard dat zij via [medeverdachte 1] moesten om het contract te krijgen. [medeverdachte 1] had hun duidelijk gemaakt dat het werk niet zou worden toegekend als er geen contract (met [medeverdachte 1]) kwam. [getuige 2] heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 2] stilgelegd zou worden als [medeverdachte 1] niet zou worden betaald. Het was “pay to play”.
Vast staat dus dat de betalingen aan [medeverdachte 1] geen faire vergoeding waren voor verrichte werkzaamheden, maar dat het ging om – kosten verhogend – smeergeld om het baggercontract en opvolgende contracten toegewezen te krijgen. De [direkteur bedrijf 2 en getuige 3] achten het (zeer) waarschijnlijk dat het geld dat zij aan [medeverdachte 1] betalen mede voor politici bedoeld is.
Het Gerecht acht om de navolgende redenen bewezen dat [verdachte] een van deze politici was.
Vast staat dat [verdachte], met wie [medeverdachte 1] een hechte (familie)band heeft omdat ze samen zijn opgegroeid, sinds 2012 lid, en later voorzitter, was van de parlementscommissie die de [bedrijfsnaam 1] in haar portefeuille had. Hoewel niet duidelijk is geworden in hoeverre dit gegeven van invloed is geweest of eraan heeft bijgedragen dat aan [bedrijfsnaam 2] het baggerproject is gegund, heeft [verdachte] wel zijn steun verleend bij het afsluiten van het baggercontract, getuige de e-mail waarin [medeverdachte 2] [verdachte] voor deze steun bedankt. Ook het feit dat [medeverdachte 1] heeft gezegd “dat de nieuwe groep politici zijn jongens waren en [verdachte] op dat moment tot de nieuwe groep politici behoorde draagt ertoe bij.
Dat de politiek betrokken is, c.q. bepaalt wie de opdrachten krijgt, blijkt tevens uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De betrokkenheid van [verdachte] bij de betalingen aan [medeverdachte 1] blijkt vervolgens ook uit een reeks van e-mailberichten die er – kort gezegd – op neerkomen dat [medeverdachte 2] [verdachte] en [medeverdachte 1] op de hoogte stelt van betalingen door de [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 2], waarbij [medeverdachte 2] op 22 oktober 2012 in een mail aan [verdachte] en [medeverdachte 1] zelfs zijn excuses aanbiedt voor de vertraging in de betaling.
Ook schrijft [medeverdachte 2] in een mail van 13 juli 2012, waarin hij [verdachte] bedankt voor zijn steun bij het afsluiten van het baggercontract, dat de eerste aanbetaling aan [bedrijfsnaam 2] die dag is betaald. Op 30 juli 2012 stort [bedrijfsnaam 2] 300.000 USD op de rekening van [medeverdachte 1] in Anguilla. Op diezelfde dag ontvangt [verdachte] op zijn bankrekening in Anguilla - zonder enige vermelding van een titel voor deze betaling - een bedrag van 180.000 USD van [medeverdachte 1], die dat bedrag op zijn beurt op diezelfde dag van [bedrijfsnaam 2] heeft ontvangen op zijn rekening in Anguilla.
Ook in latere e-mailberichten uit 2012 brengt [medeverdachte 2] zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] op de hoogte van betalingen door de [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 2]. Betalingen, waarvan het Gerecht heeft vastgesteld dat het (deels) steekpenningen betreft.
Zo schrijft [medeverdachte 2] in een mail van 10 december 2012 aan [medeverdachte 1] en [verdachte] dat de betaling voor de lokale onderaannemers – waarvan Gerecht heeft vastgesteld dat hiermee de steekpenningen aan [medeverdachte 1] worden bedoeld - er deze week uit gaat.
Acht dagen later stort [bedrijfsnaam 2] 800.000 USD op de rekening van [medeverdachte 1] in Sint Maarten en twee dagen daarna wordt 190.000 USD, eveneens zonder enige vermelding waarvoor deze betaling is, door [medeverdachte 1] gestort op de bankrekening van [verdachte] op Anguilla. Het volledige geldbedrag van 370.000 USD is vervolgens in acht keer contant opgenomen van deze bankrekening en uit het zicht van justitie verdwenen.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben geen overtuigende verklaring afgelegd over de aard van deze betalingen. [medeverdachte 1] heeft daarover aanvankelijk verklaard dat het ging om leningen, bedoeld om de veiling van een pand dat [verdachte] bezat, te voorkomen. Gebleken is echter dat er ten tijde van de betalingen al geen sprake meer was van een dreigende veiling, omdat een andere bank de lening voor het pand toen al had overgenomen. Volgens [verdachte] betroffen deze betalingen leningen, niet bedoeld om een veiling van het pand te voorkomen, maar om achterstallig onderhoud aan het pand te laten verrichten, en heeft hij het geld daaraan ook besteed. [verdachte] heeft ter zitting echter slechts enkele facturen overgelegd, die betrekking hebben op werkzaamheden aan genoemd gebouw. Het totaalbedrag daarvan is slechts een fractie van totale omvang van beide betalingen van in totaal 370.000 USD.
Ook heeft [verdachte] niet kunnen verklaren waarom hij degenen die de werkzaamheden zouden hebben verricht, niet vanaf zijn bankrekening in Anguilla heeft betaald, maar contant. Ook heeft hij geen plausibele verklaring gegeven waarom gelden, bestemd voor uitgaven op Sint Maarten, moesten worden uitbetaald op een bankrekening in Anguilla.
Nog afgezien van het feit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geheel verschillend hebben verklaard over het doel van de beweerde leningen, valt op dat zij stellen dat geen rente is overeengekomen en dat geen afspraken zijn gemaakt over de termijn van terugbetaling. Verder is er volgens beiden geen enkel schriftelijk stuk van deze beweerde leningen opgemaakt. Dit alles komt het Gerecht, ook in het geval van iemand die over ruime financiële middelen beschikt als [medeverdachte 1], onaannemelijk voor. Dit, samen met het feit dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ieder een geheel verschillend bedrag hebben genoemd dat inmiddels zou zijn terugbetaald, maar waarbij – zeven jaar na dato – in ieder geval nog meer dan 300.000 USD zou openstaan, draagt, naast al het voorgaande, bij tot het oordeel van het Gerecht dat in werkelijkheid geen sprake was van een lening, maar van het omkopen van [verdachte] door [medeverdachte 1].
De verdachte heeft het geldbedrag van 370.000 USD, waarmee [medeverdachte 1] hem heeft omgekocht, naar eigen zeggen opgenomen en uitgegeven. Hiermee heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van dat bedrag.
Al het voorgaande overwegende acht het Gerecht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
1.1
De verklaring van de verdachte
[verdachte]afgelegd ter terechtzitting in eerste
aanleg van
16 december 2019. Deze verklaring houdt in :
Ik heb de 190.000 USD en de 180.000 USD die ik op respectievelijk 30 juli 2012 en 20 december 2012 van [medeverdachte 1] op mijn bankrekening in Anguilla gestort kreeg niet opgegeven in mijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013. Dat zelfde geldt voor mijn aandelen in [naam onderneming] N.V.
1.2
Een geschrift, te weten een door de Belastingdienst van Sint Maarten verstrekte opgave met betrekking tot rechtspersonen van 24 mei 2017 (D-1620). Dit geschrift houdt in:
Naam crib.nr registratie BD aangifte IB
[verdachte] 400178047 23 mei 1995 1993 t/m 2014
Als bijlagen bij dit document zijn gevoegd een kopie aangifte Inkomstenbelasting van 2012 en 2013 van [verdachte]. Deze aangiften houden in – kort gezegd - :
Fiscal year 1 jan 2012 up to 31 dec 2012,
[verdachte].
Crib nummer [crib nummer verdachte]
Ondertekend op 6 juni 2013 door [verdachte]
Vraag 2e: Did you […] have income from sources on another Island territory or abroad?
aangekruist: No
vraag 2h: did you […] possess any […] stocks
aangekruist: No
vraag 3c: other income derived from labour (extra earnings)
ingevuld: niets ingevuld
vraag 13: interest and dividends
13b: interest received on savings abroad
Ingevuld: niets ingevuld
Fiscal year jan 1st 2013 up to December 31 2013,
[verdachte].
Crib nr [crib nummer verdachte]
Ondertekend op 23 juni 2014 door [verdachte]
Vraag 2e: Did you […] have income from sources on another Island territory or abroad?
aangekruist: No
vraag 2h: did you […] posess any […] stocks
aangekruist: No
vraag 3c: other income derived from labour (extra earnings)
ingevuld: niets ingevuld
vraag 13: interest and dividends
13b: interest received on foreign savings (savings account)
Ingevuld: niets ingevuld
1.3
Een geschrift, te weten een overzicht van de [naam bank 2] Bank of Anguilla Ltd, met betrekking tot bankrekening 7262397 op naam van [verdachte]. (D-1641). Dit geschrift houdt in:
Datum opname omschrijving Bedrag (USD) balance
13//7/12 crm 180.000
13/8/12 chq 30.000
22/10/12 chq 66.766,46
20/12/12 crm 190.000
20/12/12 chq 4.945,55
31/12/12 int 437,72 272.322,35
5/4/13 chq 100.015,00
28/5/13 chq 138.159
17/10/13 chq 7.000
17/10/13 chq 9.015
10/12/13 chq 15.015
31/12/13 int 75,63 5.121,97
Totaal 370.916,01
Het Gerecht stelt vast dat op 31 december 2012 het saldo op deze rekening bedraagt: 272,322,35 en dat 31 december 2013 het saldo op deze rekening op deze rekening nog bedraagt: 5.121,97 USD
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde-
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze wordt gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde-
witwassen, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde-
Als degene die ingevolge de Algemene landsverordening landsbelastingen verplicht is tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat opzettelijk niet binnen de gestelde termijn, onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor Sint Maarten kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Voor zover de verdachte ter terechtzitting een beroep heeft gedaan op afwezigheid van alle schuld op de grond dat hij in het recht heeft gedwaald overweegt het Gerecht nog als volgt. De verdachte heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen aangifte inkomstenbelasting hoefde te doen over zijn wereldinkomen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Voor het slagen van een beroep op rechtsdwaling is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een geoorloofde verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Hetgeen door de verdachte ter ondersteuning van zijn betoog is aangevoerd levert geen feiten en omstandigheden op die de conclusie kunnen dragen dat hij mocht menen dat hij geen aangifte behoefde te doen.
Op de verdachte rustte de zelfstandige verplichting om te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving en zich daaromtrent tijdig en goed op de hoogte te stellen.
Niet gesteld en niet aannemelijk is geworden dat de verdachte bij enige bevoegde instantie navraag heeft gedaan naar het bestaan van een aangifteplicht, terwijl dit wel voor de hand had gelegen, mede gezien zijn positie en kennis als parlementariër.
Het Gerecht verwerpt dit verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht, met een bevel gevangenneming. Daarnaast heeft hij ontzetting van de verdachte uit het passieve kiesrecht gevorderd voor de duur van vijf jaar.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het Gerecht tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de schending van de redelijke termijn.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en het witwassen van deze gelden. Daarnaast heeft de verdachte onvolledig aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting.
De verdachte heeft als volksvertegenwoordiger ernstig misbruik gemaakt van zijn positie om zijn eigen financiële voordeel te dienen, in plaats van de belangen van de burgers van Sint Maarten. De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstig. Zij zijn zeer schadelijk voor het vertrouwen dat de bevolking van Sint Maarten moet kunnen stellen in personen op belangrijke posities, in het bijzonder politici. Daarmee heeft het handelen van de verdachte, van wie anderen afhankelijk zijn en naar wie wordt opgekeken, ook een ondermijnende invloed op de samenleving als geheel.
Het Gerecht rekent de verdachte deze feiten zwaar aan.
De verdachte heeft ter zitting ontkend zich te hebben schuldig gemaakt aan deze misdrijven. Hij heeft er geen enkele blijk van gegeven het strafbare en verwerpelijke van zijn handelen in te zien.
Het Gerecht is gelet op al het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die een vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt.
Anderzijds weegt ook mee dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Dit strekt echter nauwelijks in zijn voordeel, nu hij zich schuldig heeft gemaakt aan een voor een politicus zeer ernstig feit. Overige persoonlijke omstandigheden die in het voordeel van de verdachte kunnen strekken zijn het Gerecht niet gebleken.
Al het voorgaande leidt ertoe dat het Gerecht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden acht.
Schending redelijke termijn
Op 14 februari 2018 is de verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Op 9 februari 2018 had bij hem al een huiszoeking plaatsgevonden. Verdachte is die dag ook voor het eerst als verdachte gehoord, zijnde het eerste moment dat vanwege de overheid jegens de verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte is in totaal vier keer verhoord en op 23 februari 2018 is hij in vrijheid gesteld. Het politieonderzoek is op 26 maart 2018 afgerond. De inleidende dagvaarding voor de terechtzitting op 11 juni 2018 is op 21 mei 2018 uitgebracht en aan hem in persoon betekend. Ter terechtzitting is het onderzoek een aantal keren geschorst in verband met het horen van een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris. Er zijn vervolgens zestien getuigen gehoord in de periode tussen 11 juni 2018 en november 2019, waarna de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 16, 17 en 18 december 2019. Het onderzoek is gesloten op 8 januari 2020 en de uitspraak in de strafzaak in eerste aanleg vindt plaats op 29 januari 2020.
Tussen de aanhouding van de verdachte op 14 februari 2018 en de uiteindelijke uitspraak in de strafzaak in eerste aanleg op 29 januari 2020 is een periode van bijna twee jaar verstreken. Het geding in eerste aanleg is daarom afgerond binnen twee jaar na zijn aanhouding zodat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM.
Anders dan de officier van justitie acht het Gerecht geen gronden aanwezig om de verdachte, die de afgelopen twee jaar op vrije voeten is geweest, in afwachting van eventueel in te stellen hoger beroep, gevangen te nemen.
Wel zal het Gerecht, gezien de ernst van de feiten, de bijkomende straf van ontzetting uit het passieve kiesrecht voor de duur van vijf jaar opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:1 lid 2, 1:64, 1:66, 1:136, 2: 364, 2:404, 394 (oud) en 379 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8 en 49 van de Algemene landsverordening landsbelastingen, alsmede de artikelen 3, 27 en 28 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting.
Beslissing
Het Gerecht:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover dit betreft de onder 3 ten laste gelegde niet opzettelijke overtredingen, begaan in de periode tot en met 8 februari 2015;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 – voor zover nog aan de orde – heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 – voor zover nog aan de orde - meer of anders ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
36 zesendertig maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzet de verdachte voor de duur van
5 (vijf) jaarvan het recht tot lid van algemeen vertegenwoordigende organen te worden verkozen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 29 januari 2020 in tegenwoordigheid voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.