In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde invoer van cocaïne. De zaak vond plaats op 1 april 2020, na een openbare terechtzitting op 28 februari 2020, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens. De officier van justitie, mr. R.A. Koert, had een gevangenisstraf van 8 jaren geëist. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019, in de territoriale zee van Curaçao.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten, concludeerde het Gerecht dat de bewijsmiddelen tekortschoten om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en leken op verschillende punten leugenachtig. Het Gerecht kon niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne op de boot, noch dat hij een rol had gespeeld in de invoer ervan.
Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, en heeft hij hem vrijgesproken van de tenlastelegging. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd met onmiddellijke ingang opgeheven. Dit vonnis werd uitgesproken door rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier.