8.3Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat het antwoord op de eerste vraag reeds ontkennend is. Daartoe overweegt het Gerecht dat de aangehaalde passage in de MoU niet kan worden gekwalificeerd als een concrete toezegging dat de zorgbudgetten van eiseres worden geïndexeerd. Daarvoor is de passage onvoldoende concreet. Dit klemt des te meer nu er grote financiële gevolgen aan het indexeren van alle toekomstige zorgbudgetten van eiseres voor het Land zijn verbonden. De passage dient eerder te worden gelezen als een inspanningsverplichting van het Land om indexering mogelijk te maken nu de door eiseres gewenste indexering geen grondslag vindt in geldende wetgeving. Voorts blijkt uit de Nota van Toelichting bij het LMTSV de herzieningen zoals opgenomen in het LMTSV tot doel heeft een besparing van de zorgkosten te realiseren onder meer door het elimineren van de jaarlijkse indexering van de tarieven, hetgeen bij eiseres als bekend kan worden verondersteld. Daarbij komt dat blijkens de MoU partijen in overleg waren over de bouw van het nieuwe ziekenhuis en niet zozeer over de zorgbudgetten van eiseres. Dat eiseres deze passage aanvankelijk ook niet heeft opgevat als een toezegging kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat verweerder de zorgbudgetten over de jaren 2014 en 2015 niet heeft geïndexeerd en eiseres met betrekking tot vaststelling van deze zorgbudgetten geen beroep heeft gedaan op het gestelde opgewekte vertrouwen. Dat eiseres eerst thans een beroep doet op het vertrouwensbeginsel met verwijzing naar de passage in de MoU van september 2013 doet afbreuk aan de oprechtheid van dit beroep.
9. De adviescommissie heeft in haar advies overwogen dat verweerder nader diende te onderbouwen hoe de hoogte van de doelmatigheidskorting tot stand is gekomen en een nadere onderbouwing dient te geven voor wat betreft de haalbaarheid van de doelmatigheidskorting. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking nog altijd niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de hoogte van de budgetkorting is vastgesteld. In de bestreden beschikking overweegt verweerder dat uit diverse onderzoeken blijkt dat aanzienlijke besparingen op de inkoop van materialen en middelen bereikt kunnen worden. Deze besparingen rechtvaardigen een doelmatigheidskorting van meer dan 10%. Voorts heeft eiseres in 2016 additionele middelen ontvangen om de benodigde doelmatigheidsslagen te maken en heeft eiseres met het aangaan van de leningsovereenkomst van 16 oktober 2015 onderschreven en bevestigd dat doelmatigheidsbesparingen bereikt kunnen worden. Wat hier ook van zij, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, heeft verweerder op de zorgbudgetten over de jaren 2016, 2018 en 2019 geen doelmatigheidskorting toegepast. Met betrekking tot het zorgbudget 2017 heeft verweerder een budgetkorting van 2% toegepast terwijl in de bestreden beschikking is aangegeven dat een doelmatigheidskorting van 3% zal worden toegepast. De zorgbudgetten over de jaren 2016, 2018 en 2019 zijn bij afzonderlijke beschikkingen vrijwel gelijktijdig vastgesteld als het zorgbudget over het jaar 2017. Gesteld noch gebleken is dat eiseres in enige periode een andere, meer doelmatige werkwijze, heeft gehanteerd. Verweerder heeft voor deze inconsistente handelswijze geen afdoende verklaring kunnen geven, hetgeen de indruk versterkt dat verweerder op willekeurige wijze de doelmatigheidskorting toepast. Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking op dit punt onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd is.
10. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover verweerder een doelmatigheidskorting heeft toegepast van 2%. Het Gerecht zal, ten einde op finale wijze het geschil te beslechten, met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat het zorgbudget 2017 wordt vastgesteld op afgerond NAf 127.000.000,- en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden beschikking.
11. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres als na te melden. Verder zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eiseres voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht van NAf 150,- aan haar dient te vergoeden.
Beslissing
verklaarthet beroep tegen de weigering van verweerder om op het bezwaar te beslissen
niet-ontvankelijk
verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking
gegrond;
vernietigtde bestreden beschikking voorzover verweerder een doelmatigheidskorting heeft toegepast;
stelthet zorgbudget 2017
vastop NAf 127.000.000,- ;
bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van zijn proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
draagtverweerder op aan eiseres te vergoeden het door haar voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig gulden).
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.