In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over de intrekking van de aanspraak op ongevallengeld van eiseres, de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De zaak betreft een beroep tegen een beschikking van verweerster, die op 25 juli 2018 had besloten dat eiseres over de periode van 18 oktober 2016 tot 19 maart 2018 geen aanspraak had op ongevallengeld op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOv). Eiseres had tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de openbare behandeling op 13 november 2019 plaatsvond.
Het Gerecht oordeelde dat verweerster niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres de verplichtingen uit de LvOv had overtreden. Verweerster had geen bewijs overgelegd waaruit bleek dat eiseres opgeroepen was voor controle door de Controlerend Geneeskundige. Het Gerecht stelde vast dat verweerster in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel had gehandeld door pas bijna twee jaar na de vermeende schending van de verplichtingen een besluit te nemen. Eiseres had immers geen kennis van het verlies van haar aanspraak op ongevallengeld, aangezien zij via de werkgever de uitkeringen bleef ontvangen.
De slotsom was dat het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. Dit betekende dat de aanspraak op ongevallengeld en geneeskundige behandeling onverminderd voortduurde. Verweerster werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op NAf 1.400,-, en het griffierecht van NAf 50,- diende vergoed te worden aan eiseres.