In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 28 februari 2020 en werd gesloten op 13 maart 2020. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 jaren, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de getuigen en het bestuderen van de bewijsmiddelen, concludeerde het Gerecht dat het bewijs tekortschiet om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en wisselend, en er waren geen aanknopingspunten die erop wezen dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de cocaïne.
Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als (mede)dader van de invoer van de cocaïne, en sprak hem vrij van de tenlastelegging. De voorlopige hechtenis werd met onmiddellijke ingang opgeheven. Dit vonnis werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en is gebaseerd op diverse proces-verbaal en analyses van bewijsmateriaal, waaronder GPS-gegevens en verklaringen van medeverdachten.