In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 8 jaren eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak. Tijdens de zitting op 28 februari 2020 werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen. De vrijspraak werd uitgesproken omdat het bewijs tekortschiet om de schuld van de verdachte vast te stellen. De Kustwacht had op 31 juli 2019 een boot, genaamd '[naam boot]', onderschept, die cocaïne vervoerde. De verdachte was op dat moment aan boord, maar het Gerecht kon niet concluderen dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne of dat hij een rol had gespeeld in de invoer ervan.
De verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en wisselend, wat het Gerecht deed besluiten dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet als (mede)dader verantwoordelijk kon worden gehouden voor de invoer van de cocaïne. De voorlopige hechtenis werd opgeheven en de verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.