In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, een inwoner van Curaçao, in beroep ging tegen de beslissing van de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had in haar aangifte inkomstenbelasting een bedrag van NAf 20.000 aan studiekosten voor haar twee studerende kinderen opgevoerd als buitengewone lasten. De Inspecteur had deze aftrek niet geaccepteerd, met name voor de zoon die in Nederland studeerde, omdat niet was aangetoond dat de kosten daadwerkelijk voor zuivere studiekosten waren aangewend. De zoon in de Verenigde Staten had echter wel aannemelijk gemaakt dat de studiekosten waren betaald.
Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de kosten voor de zoon in Nederland als studiekosten konden worden afgetrokken, terwijl de kosten voor de zoon in de Verenigde Staten wel aftrekbaar waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om voldoende bewijs te leveren voor de aftrekbaarheid van studiekosten, vooral wanneer er sprake is van studiefinanciering. Het Gerecht heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 62.486 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende te vergoeden.