ECLI:NL:OGEAC:2020:187

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
CUR202001836
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiering van zorginstellingen en de gevolgen van de coronacrisis voor subsidies

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben drie stichtingen, te weten Stichting Opvanghuis Brasami, Stichting van het Wit Gele Kruis voor Thuiszorg Prinses Margriet en Fundashon Pa Maneho di Adikshon, een kort geding aangespannen tegen het Land Curaçao. De eisers, die zorg verlenen aan verslaafden en thuiszorg bieden, zijn afhankelijk van subsidies van de overheid, meer specifiek van het Ministerie van GMN. In de loop van 2020 hebben zij te maken gekregen met een aanzienlijke verlaging van hun subsidies, als gevolg van de coronacrisis. De eisers vorderden in kort geding de opschorting van de verlaging van hun subsidies, die met terugwerkende kracht was opgelegd, en stelden dat zij in een financiële noodsituatie verkeerden door de opeenvolgende kortingen.

De procedure omvatte een verzoekschrift, een akte wijziging van eis, en een mondelinge behandeling op 14 juli 2020. De rechter heeft vastgesteld dat de eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, maar oordeelde dat de brieven van de overheid niet als subsidiebeschikkingen kunnen worden beschouwd. Hierdoor was er geen mogelijkheid voor de eisers om beroep aan te tekenen bij de bestuursrechter, wat hen in staat stelde om hun vorderingen bij de civiele rechter in te dienen.

De rechter concludeerde dat het Land onrechtmatig had gehandeld door de subsidies te verlagen zonder de eisers te horen en zonder een overgangstermijn te bieden. Echter, de rechter weigerde om een voorlopige maatregel te treffen, omdat het belang van het Land om de overheidsuitgaven te verlagen in het licht van de coronacrisis zwaarder woog dan het belang van de eisers. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eisers afgewezen en werden zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichtingen
1.
STICHTING OPVANGHUIS BRASAMI,
2.
STICHTING VAN HET WIT GELE KRUIS VOOR THUISZORG PRINSES MARGRIET,
3.
FUNDASHON PA MANEHO DI ADIKSHON,
gevestigd in Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mr. A.J. de Winter en mr. A. Faria,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.
Partijen zullen hierna ook Brasami, WGK, FMA en het Land genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 29 juni 2020;
- de akte wijziging van eis, met producties;
- de aanvullende producties van eisers;
- de producties van het Land;
- de mondelinge behandeling van 14 juli 2020;
-de zijdens beide partijen overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Brasami houdt zich bezig met zorg aan (alcohol- en/of drugs)verslaafden. WGK houdt zich bezig met het verlenen van thuiszorg. FMA richt zich op preventie van verslaving.
2.2.
Alle eisers worden ten behoeve van hun werkzaamheden geheel of deels gefinancierd door het Land, meer specifiek het Ministerie van GMN.
2.3.
Bij brief van 20 januari 2020 van [ambtenaar], secretaris-generaal van het Ministerie van GMN, aan Brasami is zij geïnformeerd dat op de door de Staten goedgekeurde begroting voor 2020 een bedrag van in totaal NAf 3.124.955,44 is gereserveerd voor de inkoop van zorg bij Brasami.
2.4.
Op 20 januari 2020 en 3 februari 2020 hebben WGK respectievelijk FMA soortgelijke brieven ontvangen (met vermelding van andere bedragen).
2.5.
Eisers hebben ieder voor zich bezwaar gemaakt tegen deze mededelingen.
2.6.
Bij brieven van 27 mei 2020 heeft [ambtenaar] de ontvangst van deze bezwaarschriften bevestigd en tevens het volgende gemeld:
Echter moeten wij u informeren dat naar aanleiding van de Corona-crisis, de overheid genoodzaakt was om alweer in zijn begroting in te korten. Dit brengt helaas ook gevolgen voor de gesubsidieerde stichtingen en overheids-NV’s met zich mee.
Door middel van dit schrijven informeer ik u dat op de door de Staten goedgekeurde suppletoire begroting voor het jaar 2020 in totaal een bedrag van [volgt het voor ieder van eisers toepasselijke bedrag; toevoeging gerecht] is gereserveerd voor de inkoop van zorg bij uw stichting. Dit is een daling van 5%. Aangezien het subsidiebedrag van de eerste vier maanden al gestort is, zullen we het verschil over de resterende maanden smeren.
2.7.
Ook tegen deze brief hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.8.
Bij brieven van 23 juni 2020 heeft de Minister van GMN eisers “geïnstrueerd” om gevolg te geven aan de door de Raad van Ministers vastgestelde verlaging van 12,5% op het totale arbeidsvoorwaardenpakket. In de brief heeft de Minister eisers verzocht om te rapporteren over de wijze waarop deze korting zal worden gerealiseerd.

3.Het geschil

3.1.
Na vermeerdering van eis vorderen eisers het volgende, alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair de beslissing van de minister om de subsidie in te korten met 5% en 12,5% op te schorten;
B. subsidiair de terugwerkende kracht op te schorten tot 1 juli 2020;
C. meer subsidiair de beslissing van de minister om de subsidie te korten met 12,5% op te schorten tot en met 31 december 2020;
D. meer subsidiair een voorziening te treffen die in goede justitie zal worden bepaald;
E. het Land te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het Land voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Eisers hebben gesteld dat zij door de opeenvolgende kortingen, in het licht van het feit dat zij over de afgelopen jaren al structureel zijn gekort, in een financiële noodsituatie geraken. Daarmee hebben zij voldoende onderbouwd dat zij spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben.
4.2.
Vast staat dat eisers worden gefinancierd uit de Landsbegroting. Blijkens de overgelegde stukken zijn in het verleden door de Minister van GMN subsidiebeschikkingen gegeven. Voor de in 2.3, 2.4 en 2.6 bedoelde brieven is ten minste twijfelachtig of zij als dergelijke beschikkingen moeten worden beschouwd. De brieven zijn niet afkomstig van het desbetreffende bestuursorgaan (de Minister van GMN), maar van een onder haar werkzame ambtenaar. In wezen bevatten de brieven slechts een mededeling over de ten behoeve van eisers op de begroting gereserveerde bedragen en een aankondiging van de maandelijks uit te betalen bedragen. Aan de voorwaarden voor een subsidiebeschikking als bedoeld in artikel 29 Landsbesluit subsidie voldoen de brieven niet.
4.3.
Gelet hierop kan er niet van worden uitgegaan dat de brieven van de secretaris-generaal moeten worden beschouwd als beschikkingen in de zin van artikel 3 lid 1 LAR. Daarom kan niet worden aangenomen dat voor eisers beroep openstaat bij de bestuursrechter. Dit betekent dat eisers in hun vorderingen bij de civiele rechter kunnen worden ontvangen. Niet van belang is dat eisers zelf (ook) bezwaar hebben gemaakt tegen de hier bedoelde brieven, alleen al niet omdat de vraag of de civiele dan wel de bestuursrechter van een geschil kennis zal nemen niet ter vrije bepaling van partijen staat. Het andersluidende betoog van het Land wordt verworpen.
4.4.
In het navolgende zal het gerecht uitgaan van een (in beginsel onvoorwaardelijke) toezegging tot betaling aan ieder van eisers conform de brieven van 20 januari 2020 en 3 februari 2020. Ook zal het gerecht tot uitgangspunt nemen dat het Land zich deze toezegging eigen heeft gemaakt. Uit de uitlatingen van het Land volgt immers dat ook hij van mening is dat eisers in beginsel op de in de brieven genoemde bedragen aanspraak konden maken.
4.5.
Het gerecht is voorlopig van oordeel dat aan de zijde van het Land met de brieven van 27 mei 2020 is gehandeld in strijd met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur, meer concreet het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Anders dan het Land meent, zijn die beginselen ook in civielrechtelijke verhoudingen van toepassing (zoals volgt uit artikel 3:14 BW). Waar eisers op basis van de brieven van 20 januari 2020 en 3 februari 2020 er in beginsel op mochten vertrouwen dat zij gedurende het jaar konden rekenen op maandelijkse uitbetaling van de uit die brieven voortvloeiende bedragen, hebben zij op 27 mei 2020 te horen gekregen dat zij het van de ene op de andere dag met 5% minder moeten doen. Een ordelijke, met de eisen van redelijkheid en billijkheid overeenstemmende voorbereiding van deze mededeling heeft klaarblijkelijk niet plaatsgevonden. Integendeel, aangenomen moet worden dat eisers hieromtrent niet zijn gehoord (vergelijk de artikelen 38 en 39 Landsbesluit subsidie, die voorschrijven dat een subsidie onder omstandigheden kan worden ingetrokken nadat de subsidieontvanger is gehoord). Ook is eisers geen overgangstermijn gegund, maar is de korting juist met terugwerkende kracht opgelegd. Ook dit is naar voorlopig oordeel in strijd met het beginsel van een zorgvuldig handelende overheid. Het handelen in strijd met genoemde beginselen van behoorlijk bestuur leidt tot het voorlopige oordeel dat het Land onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld.
4.6.
Een afweging van belangen leidt er echter toe dat geen grond bestaat om een voorlopige maatregel te treffen. Het gerecht licht dit als volgt toe.
4.7.
Het belang van eisers bestaat hieruit dat zij gevrijwaard blijven van een korting op hun begroting, die halverwege het jaar bekend wordt gemaakt en waarmee zij dus op voorhand geen rekening hebben kunnen houden, een en ander in het licht van het (onbetwiste) feit dat zij al jaren op hun subsidies worden gekort. Hier tegenover staat het belang van het Land om per direct ingrijpend te snijden in de overheidsuitgaven, hetgeen noodzakelijk is om de ernstige gevolgen van de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden. De ernst van die gevolgen is op zichzelf niet betwist en is trouwens van algemene bekendheid. Niet valt in te zien dat het Land organisaties als die van eisers had moeten ontzien.
4.8.
Daarbij is van belang dat als het Land wel gehandeld zou hebben met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dan niet zonder meer aannemelijk is dat dit zou hebben geleid tot een wezenlijk andere maatregel. Het Land heeft betoogd dat de gevolgen van de coronacrisis moeten worden beschouwd als onvoorziene omstandigheden op grond waarvan eisers ongewijzigde handhaving van de eerdere toezegging in redelijkheid niet kunnen verwachten. Het is niet onaannemelijk dat dit betoog door de bodemrechter zal worden gehonoreerd. Door vervolgens een korting van 5% toe te passen valt te verwachten dat de bodemrechter zal oordelen dat eisers, gegeven de ernst van de ontstane situatie, niet onevenredig zwaar zijn belast.
4.9.
De wijziging van eis heeft betrekking op de extra korting van 12,5% die volgens eisers aan hen is opgelegd. Zij refereren aan de in 2.8 genoemde brief van de Minister van GMN. Ter zitting heeft het Land aangevoerd dat geen sprake is van een beslissing en dat nog helemaal niet vast staat dat een extra korting van 12,5% zal worden doorgevoerd. Een en ander is volgens het Land nog volop onderwerp van gesprek, zowel binnen de regering als in de verhouding tussen het Land en Nederland. Dit betoog hebben eisers niet concreet bestreden. Bij die stand van zaken hebben eisers naar het oordeel van het gerecht onvoldoende belang bij een voorlopige voorziening in verband met een mogelijke extra korting. Het is niet aan de rechter om op voorhand een oordeel te geven over een korting waarvan de omvang en de precieze invulling nog onvoldoende vast staat.
4.10.
De vorderingen komen dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.11.
Eisers zullen worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 1.500 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van het Land, begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 24 juli 2020.