ECLI:NL:OGEAC:2020:165

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
Lar CUR201902892
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel kort verblijf in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 juli 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor kort verblijf door eiser, die verblijvend buiten Curaçao was. Eiser, geboren op 5 september 1979 in Venezuela, had sinds december 2002 in Curaçao verbleven, maar zijn verblijf was illegaal. De aanvraag werd afgewezen op basis van eerdere beslissingen van verweerder, die eiser ongewenst had verklaard en hem in vreemdelingenbewaring had geplaatst. Eiser had in het verleden meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend, maar deze waren steeds afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat de bijzondere mogelijkheid van verlening van een vergunning voor kort verblijf niet van toepassing was op de situatie van eiser, gezien zijn eerdere verblijfsstatus en de illegale aard van zijn verblijf. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit van verweerder werd in stand gelaten. Het Gerecht zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

verblijvend buiten Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. X.C.G. Bakhuis, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en S.X.T. Hato, advocaten.

Procesverloop

Bij beschikking van 24 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel kort verblijf (de aanvraag).
Bij beschikking van 5 juni 2019, per post verzonden op 5 juli 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 13 mei 2020 plaatsgevonden. Voor eiser is daar zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen, vergezeld door mr. A. Irausquin, werkzaam bij het ministerie.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens verweerder worden geweigerd met het oog pop de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
2. Eiser, geboren op 5 september 1979 in Venezuela, verbleef sinds december 2002 in Curaçao. Aan hem is voor het eerst op 17 november 2005 een vergunning tot tijdelijk verblijf onder de beperking ‘arbeid’ verleend. Deze vergunning was geldig tot 12 april 2006. Vervolgens is aan hem in 2009 tijdelijk verblijf toegestaan tot 3 november 2010. De laatste aan hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf was geldig tot 3 november 2011.
Op 4 september 2017 werd eiser aangehouden. Bij beschikking van diezelfde datum heeft verweerder de inbewaringstelling en verwijdering van eiser bevolen en bepaald dat eiser gedurende drie jaar niet tot het land Curaçao zal worden toegelaten. Tegen deze beschikking heeft eiser op 14 september 2017 bezwaar gemaakt, welk bezwaar hij op 13 maart 2018 heeft ingetrokken.
Op 14 september 2017 heeft eiser een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend. Bij beschikking van 9 oktober 2017 is deze aanvraag afgewezen. In deze beschikking is bepaald dat eiser Curaçao per direct dient te verlaten.
Op 16 augustus 2018 heeft eiser wederom een aanvraag om een vergunning tot tijdelijk verblijf, met als doel ‘kort verblijf’, ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, genomen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser reeds bij beschikking van 4 september 2017 een afwijzende beschikking heeft gekregen, dat hij heeft nagelaten Curaçao per direct te verlaten, dat het doel van de aanvraag niet overeenkomt met het beleid tot het verkrijgen van toestemming voor kort verblijf en dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede begrepen.
3. Met de aanvraag beoogde eiser te bewerkstelligen dat hij kortdurend in Curaçao zou mogen verblijven om een legale status hier te lande te verwerven.
4. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bijzondere mogelijkheid van verlening van een vergunning voor kort verblijf (maximaal voor zes maanden) niet ziet op een geval als dit. Gegeven de vermelde, eerdere beslissingen van verweerder over de verblijfsstatus van eiser is er geen enkele aanleiding om hem in afwijking van het zogeheten ‘uitlandigheidsvereiste’ in staat te stellen hier te lande een verblijfsvergunning aan te vragen en de beslissing daarop af te wachten. Dat eiser sinds december 2002 in Curaçao heeft verbleven maakt dat niet anders, nu het grootste deel van die tijd en in het bijzonder de laatste zeven jaren voor de in geding zijnde aanvraag illegaal verblijf betrof. Van de door eiser genoemde gevallen dat verweerder een vergunning voor kort verblijf zou hebben verleend, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden daar hetzelfde waren. En ook al zou dat in een incidenteel geval wel zo zijn, dan betekent dat niet dat het gelijkheidsbeginsel, zoals eiser kennelijk meent, verweerder ertoe zou verplichten die foute beslissing jegens hem te herhalen.
5. Dat eiser na ongewenst te zijn verklaard in 2017 en in vreemdelingenbewaring te hebben gezeten, uiteindelijk niet is verwijderd, betekent niet dat verweerder geacht moet worden zijn verblijf hier te lande te hebben aanvaard, dan wel dat eiser daarop mocht vertrouwen. Anders dan eiser meent kan hij daaraan dan ook niet rechtens aanspraak op verlening van de gevraagde vergunning ontlenen.
6. Ten slotte is hier niet aan de orde de uitzetting van eiser, noch de vraag of hij op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning. Eiser kan vanuit zijn verblijfsplaats in het buitenland daartoe een aanvraag doen.
7. De slotsom in deze zaak is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
8. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.