ECLI:NL:OGEAC:2020:139

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
500.00022/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met terbeschikkingstelling en schadevergoeding in Curaçao

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 31 januari 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de doodslag op een 61-jarige man, waarbij de verdachte op 29 januari 2019, samen met een ander, het slachtoffer met een mes heeft verwond, wat leidde tot zijn overlijden. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2019, waarbij de verdachte steeds bijgestaan werd door zijn raadslieden. De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, eiste een gevangenisstraf van 22 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdediging pleitte voor vrijspraak.

Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade had gehandeld, maar achtte de doodslag wel bewezen. De verdachte had zich tijdens het verhoor beroepen op zijn zwijgrecht, maar zijn verklaringen waren inconsistent. Er was DNA van de verdachte aangetroffen op de nagels van het slachtoffer, wat zijn betrokkenheid bevestigde. Het Gerecht legde de verdachte een gevangenisstraf van 8 jaar op, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, tot een bedrag van NAf 12.006,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00022/19

Uitspraak: 31 januari 2020 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019, 9 augustus 2019, 13 december 2019 en 10 januari 2020. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden c.q. raadsvrouw.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig jaren, met aftrek van voorarrest en voorts dat het Gerecht de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

FEIT 1:

MOORD C.Q. DOODSLAG

dat hij op of omstreeks 29 januari 2019, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade [SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) een en/of meerdere malen met een mes en/of scherp en/of puntig voorwerp die [SLACHTOFFER] in-/op het (boven) en/of (onder) lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van moord (impliciet primair)
Het Gerecht is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de impliciet primair (vul de feitaanduidingen in)tenlastegelegde moord op [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:

FEIT 1:

MOORD C.Q. DOODSLAG

dat hij op
of omstreeks29 januari 2019, te Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade[SLACHTOFFER] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)met dat opzet
en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht)
een en/ofmeerdere malen met een mes
en/of scherp en/of puntig voorwerpdie [SLACHTOFFER] in
-/ophet (boven) en
/of(onder) lichaam gestoken en
/ofgesneden,
ten gevolgewaarvan voornoemde [SLACHTOFFER] is overleden.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen en beslissingen omtrent het bewijs
De door het Gerecht in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao d.d. 16 april 2019, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 201904161530.DOS en de onderzoeksnaam “Quarantaine”.
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit op grond van het volgende.
1.
In de ochtend van dinsdag 29 januari 2019 is het stoffelijk overschot van een man aangetroffen in een afgrond naast een brug tussen wat struikgewassen te [plaats delict]. De man had een ontbloot bovenlichaam, blote voeten en droeg een crèmekleurige korte broek. Op een zandweg ten noorden van het stoffelijk overschot zien de verbalisanten onder meer bandensporen. [1]
Uit het autopsierapport blijkt van het navolgende. Het slachtoffer heeft 32 steek -en snijverwondingen, met name in de bovenzijde van het lichaam. Daarnaast heeft hij 5 verwondingen op de rechterhand en bovenarm en 5 op de linkerhand. De patholoog anatoom merkt deze verwondingen aan als afweerverwondingen tegen scherp geweld. Voorts zijn aflopende bloedverklevingen aangetroffen op de onderste ledematen, waaruit volgt dat het slachtoffer stond en/of bewogen heeft nadat hij de eerste steken kreeg. Opvallend zijn, aldus de patholoog anatoom, de steekverwondingen op beide ogen en de incomplete castratie van het geslachtsdeel van het slachtoffer. Op de rechter wenkbrauw en de rechter slaap zijn tekenen van rondvormig stomp geweld zichtbaar. De verwondingen aan de halsslagaders en de perforatie van het hart en de aorta hebben tot interne en externe bloedingen en uiteindelijk tot de dood geleid. Sommige steekverwondingen vertonen kenmerken van een eenzijdig lemmet. De lengte van het lemmet wordt geschat op ongeveer 18 centimeter. De tijd van overlijden van het slachtoffer is door de patholoog anatoom geschat op circa 07.30 uur op die 29e januari. [2]
Op donderdag 31 januari 2019 wordt het slachtoffer geïdentificeerd als [slachtoffer]. Hij is 61 jaar oud geworden. [3]
2.
Er zijn diverse getuigen gehoord die in de ochtend van dinsdag 29 januari 2019 in de nabijheid van de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is gevonden zijn geweest.
Getuige [getuige 1] heeft om iets voor half acht een grijsgelakte Kia Rio gezien en ook een man achter de auto rennend voorbij gaan. Die man had alleen een crèmekleurige korte broek aan en een ontbloot bovenlijf. De bestuurder van de auto stapte uit en ging in dezelfde richting als de eerste man. De man in de crèmekleurige broek ging achter een bosschage en de bestuurder van de auto volgde hem. De getuige hoorde toen hard geschreeuw en geklap. Daarna liep de bestuurder weer naar de auto met versnelde pas en reed weg. De getuige zag toen de man in het crème weer lopen, hij liep naar een bosschage en bleef daarachter. [4]
Getuige [getuige 2] ging die ochtend rond 07.00 uur een rondje bij [plaats delict] lopen. Op een bepaald moment zag hij een grijze Kia Rio, in zijn richting komen aanrijden. Toen de bestuurder van de Kia hem zag, keerde de auto en reed weg. Hij verklaart voorts dat daar waar het lijk later aangetroffen werd, hij de Kia Rio zag staan. Hij zag voorts bandensporen die tot in het struikgewas leiden. De getuige keek in de struiken en zag 2 benen in het struikgewas, is naar een portierspost gelopen en heeft gemeld dat er een lijk in de struiken lag. [5]
Een veiligheidsmedewerker van [plaats delict] heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 07.30 uur een grijs gelakte Kia Rio met hoge snelheid in de richting van de [naam plaats 1] (het Gerecht: derhalve vanuit de richting van [plaats delict]) heeft zien rijden. [6]
Op de plaats delict is nog een getuige gehoord, die verklaard heeft dat hij een verdachte grijze auto van het merk Kia, model Rio voorzien van een kenteken met de nummers [kentekennummer 1] of [kentekennummer 2] had gezien in de omgeving waar het slachtoffer later in het bosschage werd aangetroffen. De letter van het kenteken was hem niet bekend. Onderzoek in het kentekenbestand leidde tot het kenteken [kentekennummer 2] en via de eigenaar naar de verdachte die deze auto van hem had gehuurd met ingang van 20 januari 2019. [7]
Uit het vorenstaande volgt dat [slachtoffer] die ochtend kort voor 07.30 uur nog in leven was en in het bijzijn was van de bestuurder van de door de verdachte gehuurde auto. Er is door hen (of een van hen) geschreeuwd en er is geweld gebruikt. Korte tijd later is de door de verdachte gehuurde auto met hoge snelheid vanuit de richting van [plaats delict] vertrokken en is [slachtoffer] levenloos aangetroffen met de hiervoor omschreven letsels. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de bestuurder van de door de verdachte gehuurde auto degene is geweest die het (dodelijk) letsel heeft toegebracht.
3.
De vraag is dan wie de bestuurder van de auto was. De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij de auto heeft gehuurd, de enige bestuurder daarvan was en de auto niet uitgeleend heeft. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte ook die ochtend in kwestie de bestuurder van de auto was en derhalve degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 9 augustus 2019 weliswaar verklaard dat hij die bewuste ochtend de auto aan [slachtoffer] heeft uitgeleend en dat hij - overeenkomstig de afspraak met [slachtoffer]- de auto later die dag in een zijstraat van de [naam weg 1] heeft aangetroffen met de sleutels bij de chauffeursplek, maar het Gerecht hecht geen geloof aan die verklaring. Daarbij heeft het Gerecht acht geslagen op het navolgende:
- de verdachte heeft ten overstaan van de politie zich ten aanzien van vrijwel alle vragen die over de zaak zelf gingen beroepen op zijn zwijgrecht, maar heeft wel geantwoord op de vraag of hij ook een andere persoon zijn auto liet besturen, op de vraag of hij de enige bestuurder van de auto was en op de vraag of hij de auto’s (Gerecht: de verdachte had eerder een andere auto gehuurd) aan derden uitleende; [8]
- de verdachte is ter terechtzitting van 24 april 2019 concreet bevraagd over (het gebruik van) de auto op 29 januari 2019 en over zijn verklaring daarover bij de politie. Hij heeft toen met geen enkel woord gerept over het uitlenen van de auto aan [slachtoffer] die bewuste ochtend. Hij heeft ontwijkend dan wel niet geantwoord op de vragen ter zake:
“U vraagt mij waarom ik achtereenvolgens twee auto’s zou huren en vervolgens een bus zou nemen naar Banda Abou heel vroeg in de ochtend en vraagt ook wat ik dan met de auto had gedaan. De dag ervoor had ik een auto gehuurd, ja, ik reed daarin. U vraagt waarom ik dan de bus zou nemen. Wat belet mij, waarom zou ik de bus niet mogen nemen? U vraagt of ik die ochtend de beschikking had over de auto. De dag is lang. U vraagt of ik die ochtend de beschikking had over de auto, of ik die auto kon gebruiken. Ik wil even met mijn advocaat overleggen. (..) Ik hoef geen antwoord te geven. U zegt dat ik bij de politie heb verklaard dat ik de enige was die in de auto rond reed en de enige die de beschikking over die auto had. Daarop hoef ik geen antwoord te geven;
- eerst ter terechtzitting van 9 augustus 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij die ochtend de auto aan [slachtoffer] had uitgeleend. Op de vraag waarom hij bij de politie anders heeft verklaard heeft de verdachte geantwoord dat hij in shock was na het hele gebeuren. Dat was ook zijn verklaring voor het feit dat hij tijdens de eerdere zitting niets over het uitlenen heeft gezegd.
Het Gerecht is van oordeel dat de verdachte op niet geloofwaardige wijze tracht uit te komen onder zijn zichzelf zeer belastende verklaring bij de politie, een verklaring die hem rechtstreeks als dader aanwijst. Het niet antwoorden, het geven van ontwijkende antwoorden dan wel stellen dat bepaalde antwoorden zijn gegeven omdat hij in shock verkeerde kan niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de verdachte en onderbouwt niet zijn (impliciete) stelling dat hij bij de politie op dit punt niet naar waarheid heeft verklaard. Het Gerecht houdt het ervoor dat de verdachte zijn verklaringen steeds aanpast om te trachten zijn daderschap te verhullen en houdt hem dan ook aan zijn verklaring bij de politie. Daarbij merkt het Gerecht nog op dat het volstrekt onaannemelijk is dat [slachtoffer] aan een derde verteld zou hebben wat de afspraken met de verdachte over het terugbrengen van de auto waren en vervolgens die derde, nadat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, die afspraken zou zijn nagekomen.
4.
Dat de verdachte de dader is vindt bevestiging in de navolgende feiten en/of omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien- ook met vorenstaande:
- de verdachte en [slachtoffer] hebben die ochtend omstreeks 06.12 uur de woning van [slachtoffer] verlaten en zijn samen in de auto zijn weggereden; [9]
- [ [slachtoffer] heeft zich, zo blijkt uit de afweerverwondingen, verweerd tegen de aanval van de dader, hetgeen past bij de krasverwondingen die de verdachte over zijn gehele lichaam had (waaronder in het aangezicht en aan de armen) toen hij werd aangehouden op donderdag 31 januari 2019 te 00.22 uur. [10] Ook had de verdachte een oppervlakkige snijwond aan een vinger en een licht gezwollen rechterhand. Het Gerecht hecht geen geloof aan de -overigens eerst ter terechtzitting van 9 augustus 2019- door de verdachte afgelegde verklaring dat hij deze verwondingen heeft opgelopen bij het zwemmen. In het dossier is hiervoor geen enkele ondersteuning te vinden;
- er is DNA van de verdachte aangetroffen onder twee nageldelen van het slachtoffer en wel in een bemonstering met bloed van nageldelen van de rechterduim en de rechtermiddelvinger van [slachtoffer]. De verdachte heeft op deze onderzoeksresultaten desgevraagd geen reactie gegeven;
Het rapport van het NFI ter zake vermeldt dat in een bemonstering met bloed van nageldelen van de rechterduim van het slachtoffer [slachtoffer] DNA-nevenkenmerken van de verdachte zijn aangetroffen (AAMA7673NL#06) alsmede in een bemonstering met bloed van nageldelen van de rechtermiddelvinger van het slachtoffer [slachtoffer] (AAMA7673NL#03);
Voor het berekenen van de bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek zijn de volgende aannames gedaan:
 de bemonsteringen bevatten elk DNA van 3 personen;
 het slachtoffer [slachtoffer] is 1 van de donoren van DNA in die bemonsteringen;
 de onbekende personen in deze mengsels zijn niet onderling of aan de verdachte of aan het slachtoffer [slachtoffer] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 3: de bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer], de verdachte en minimaal een (1) willekeurige persoon.
Hypothese 4: de bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
De verkregen DNA-mengprofielen AAMA7673NL#06 en #8 zijn elk
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
- er is DNA van de verdachte aangetroffen in een bemonstering met bloed aan de binnenzijde van de tailleband van de crèmekleurige broek die [slachtoffer] droeg. De verdachte heeft op deze onderzoeksresultaten desgevraagd geen reactie gegeven;
Het rapport van het NFI vermeldt dat in een bemonstering met bloed van de binnenzijde van de tailleband van de broek van het slachtoffer [slachtoffer] (AAMA7656NL#01) DNA-mengprofiel is aangetroffen, waaronder DNA van het slachtoffer en DNA nevenkenmerken van de verdachte;
Voor het berekenen van de bewijskracht van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek zijn de volgende aannames gedaan:
 de bemonstering bevat DNA van 2 personen;
 de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan de verdachte verwant.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: de bemonstering bevat DNA van de verdachte en een (1) willekeurige persoon.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAMA7656NL#01 is
meer dan 1 miljard keer waarschijnlijkerwanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [11]
5.
De verweren die namens de verdachte zijn gevoerd kunnen als bewijsverweren worden aangemerkt en behoeven derhalve in beginsel verder geen bespreking, nu deze weerlegging vinden in de bewijsmiddelen.
Het Gerecht zal ten overvloede -gelet op de aard en ernst van de zaak- evenwel een tweetal kwesties bespreken.
Alibi
Een getuige heeft de verdachte een alibi verstrekt voor dinsdag 29 januari 2019 te 07.30 uur (Gerecht: het tijdstip waarop de patholoog anatoom het overlijden van [slachtoffer] heeft geschat). De getuige heeft, ter terechtzitting onder ede gehoord, verklaard dat zij de verdachte op die dag en dat tijdstip een lift heeft gegeven van nabij de [naam plaats 2] aan de [naam weg 2]. Zij heeft die wetenschap in juli 2019 kenbaar gemaakt aan de raadslieden van de verdachte. Het Gerecht acht het zonder specifieke uitleg -die ontbreekt- ongeloofwaardig dat de getuige zich in juli 2019 nog precies kan herinneren op welke datum zij de verdachte een lift zou hebben gegeven. Dat zij een goed geheugen heeft en zich nog kan herinneren dat zij haar neefje had weggebracht en dat dat neefje had gevraagd hem op dinsdag weg te brengen, acht het Gerecht onvoldoende specifiek te meer nu zij heeft verklaard dat zij dat neefje overal naar toe brengt. Ook valt niet in te zien waarom de getuige -na de aanhouding van de verdachte in januari 2019- heeft gewacht tot juli 2019 om naar voren te komen. Overigens geldt dat laatste tevens voor de verdachte. Slecht voorstelbaar is het dat een verdachte van moord die over een alibi beschikt, zich eerst bij de politie op zijn zwijgrecht beroept, vervolgens bij de eerste behandeling van zijn zaak door het Gerecht niet over een alibi spreekt (integendeel: hij stelt dat hij de bus heeft genomen) en pas zes maanden na zijn arrestatie bij de voortzetting van de behandeling van zijn zaak door het Gerecht daarover spreekt. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat aan de door de getuige ter terechtzitting afgelegde verklaring geen geloof kan worden gehecht.
Afro kapsel
Namens de verdachte is herhaaldelijk betoogd dat hij niet de dader kan zijn omdat hij geen afro kapsel heeft, terwijl 1 van de getuigen het kapsel van de bestuurder van de Kia Rio die bij [plaats delict] is gezien omschrijft als een afro kapsel. Het Gerecht acht deze omstandigheid niet van belang bij de beoordeling in deze. Het is een feit van algemene bekendheid dat de herinnering van getuigen niet steeds perfect is en ook dat verschillende getuigen hun waarneming verschillend kunnen omschrijven. Dit geldt in casu ook voor de haardracht en de huidskleur van de verdachte. De verhuurder van de auto geeft een omschrijving van de verdachte en spreekt over een persoon met een bruine huidskleur met sluik haar tot onder zijn oren [12] , terwijl een buurtgenoot van [slachtoffer] spreekt over de verdachte als een man met een soort krullend rasta kapsel aan de achterkant van zijn hoofd met een lichte huidskleur. [13]
6.
Het Gerecht acht gelet op vorenstaande bewezen dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Dat dat met voorbedachte raad zou zijn gebeurd kan het Gerecht evenwel niet vaststellen en het komt dan ook -met de officier van justitie- tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 22 jaren gevorderd. Daarbij
heeft zij met name meegewogen dat de verdachte geweigerd heeft mee te werken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens, om die reden het recidivegevaar niet in te schatten is en de straf dan ook mede dient ter bescherming van de maatschappij. Voorts heeft zij gevorderd dat de verdachte ter beschikkingstelling wordt gesteld met het bevel tot verpleging van overheidswege.
Het Gerecht zal eerst laatstgenoemde vordering bespreken.
Wettelijk kader terbeschikkingstelling
De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond kan, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien (onder meer) het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld (zoals in onderhavige kwestie) en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel vereist (artikel 1:81 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht: hierna Sr). Een dergelijke last geeft de rechter slechts na een daartoe strekkend advies van een of meer gedragsdeskundigen, in ieder geval een psychiater, die de betrokkene heeft onderzocht (artikel 1:81 lid 3 Sr). In de onderhavige kwestie heeft de verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan enig onderzoek. Dat betekent evenwel niet dat er geen terbeschikkingstelling aan de orde kan zijn. In de wet is immers bepaald dat indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek de rechter een dergelijk advies niet hoeft af te wachten (artikel 1:81 lid 4 juncto artikel 1:80 lid 3 Sr).
Voorgeschiedenis van de verdachte
Verdachte heeft zich in België schuldig gemaakt aan een poging moord (oktober 2002) en een moord (augustus 2003). In december 2005 werd hem door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de maatregel van internering (in het algemeen vergelijkbaar met terbeschikkingstelling) opgelegd. In april 2006 is dat vonnis bevestigd. Bij vonnis van 3 februari 2009 heeft de rechtbank Middelburg de maatregel van internering “omgezet” in de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 10 september 2015 is beslist de verpleging van overheidswege onder voorwaarden te beëindigen, waarna op 19 februari 2017 de terbeschikkingstelling is beëindigd.
Psychiatrisch rapport
In een pro justitia rapport van psychiater W.J. Canton d.d. 30 november 2016 is geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een (milder geworden) persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral borderline kenmerken, een vermijdende copingstijl en van middelenmisbruik, door behandeling in langdurige remissie. Het middelengebruik heeft rond de delicten (Gerecht: de poging moord in 2002 en de moord in 2003) een grote, ontremmende rol gespeeld. De problematiek zal over 1 à 2 jaar niet wezenlijk anders zijn, aldus de psychiater, omdat deze in de kern moeilijk verder te beïnvloeden is.
Beoordeling
Uit voornoemd rapport volgt dat de verdachte leed en lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral borderline kenmerken en een vermijdende copingstijl. Er is derhalve sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens als bedoeld in artikel 1:81 lid 1 Sr. Dit was ook zo ten tijde van de doodslag op [slachtoffer].
Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat er in de periode voorafgaand aan de doodslag op [slachtoffer] sprake is geweest van drugs- en alcoholgebruik door de verdachte, hetgeen een grote, ontremmende rol heeft gespeeld bij de eerdere door de verdachte gepleegde geweldsdelicten. Onder die omstandigheden (stoornis en middelengebruik) komt de verdachte, die zegt een vriendschappelijk relatie te hebben gehad met [slachtoffer], tot het op een zeer gewelddadige wijze om het leven brengen van [slachtoffer], om een reden die hij niet wil vertellen. Het gaat maar liefst om 32 steek- en snijverwondingen (waaronder in de ogen) en een bizarre en opmerkelijke verwonding, waarvan de patholoog anatoom zegt dat die een symbolisch karakter zou kunnen hebben, te weten een incomplete castratie van het geslachtsdeel van [slachtoffer].
Tegen die achtergrond en met inachtneming van de omstandigheid dat de verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan twee ernstige geweldsmisdrijven en jarenlange behandeling in het kader van internering en terbeschikkingstelling (met dwangverpleging) recidive niet heeft kunnen voorkomen bestaat er naar het oordeel van het Gerecht een zeer ernstig gevaar voor recidive.
Het Gerecht acht dan ook terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geboden omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat vereist.
Het Gerecht stelt tot slot nog vast dat het in onderhavige kwestie gaat om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de 4-jaarstermijn als bedoeld in artikel 1:92 Sr niet aan de orde is.
Gevangenisstraf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het feit wordt het volgende overwogen.
De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer], een oude buurman en iemand met wie hij volgens eigen zeggen een vriendschappelijke relatie had, op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht, te weten het recht om te leven, ontnomen. Bovendien verliet de verdachte na zijn daad de plaats delict zonder zich te bekommeren om het lot van het slachtoffer. Voorts neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting er geen blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en dat hij evenmin enig inzicht heeft gegeven in de reden van zijn handelen. Zijn handelen heeft ook ernstig en onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. Het Gerecht zal niet in strafverzwarende zin rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte recidivist is, omdat hij ten tijde van het plegen van de eerdere geweldsdelicten als volledig ontoerekeningsvatbaar werd aangemerkt.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden wordt voor het plegen van doodslag, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10-12 jaren genoemd. Het Gerecht ziet reden om een lagere straf op te leggen omdat het de verdachte, gelet op hetgeen hiervoor in het kader van -kort gezegd- de terbeschikkingstelling is vermeld, als verminderd toerekeningsvatbaar aanmerkt. Het Gerecht acht een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden. Nu daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd wordt de maatschappij afdoende beschermd.
Namens de verdachte is verzocht om, bij veroordeling, overgeplaatst te worden naar Nederland om daar zijn straf uit te zitten. Het Gerecht is evenwel niet bevoegd om daar een beslissing over te geven.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij], broer van het slachtoffer, heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 13.138,00. De vordering is met bewijsstukken onderbouwd. De vordering ziet op de door [benadeelde partij] betaalde kosten van lijkbezorging, waaronder de kosten van de vliegtickets van familie van het slachtoffer naar Curaçao ten behoeve van de begrafenis.
De verdediging heeft de vordering deels betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van NAf 12.006,00, bestaande uit:
- uitvaartkosten ad NAf 7.418,00;
- retourticket TUI: Nederland – Aruba van de zoon van het slachtoffer ad NAf 3.032,00;
- retourticket Aruba Airlines: Aruba- Curacao van de zoon van het slachtoffer ad NAf 328,00;
- retourtickets Insel Air: Sint Maarten – Curaçao van de broer en twee zussen van het slachtoffer ad NAf 402,00 + NAf 413,00 + NAf 413,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019, de datum van het indienen van de vordering De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht is van oordeel dat ook de kosten van voornoemde vliegtickets in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene en dat die kosten - op de voet van art. 6:108, tweede lid, BW (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id9da731e8e6fa845aba45f14fea2d1d64) - worden aangemerkt als kosten die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Het meer gevorderde (de kosten van de vliegtickets van 2 nichtjes van het slachtoffer naar Curaçao ten behoeve van de begrafenis) wordt afgewezen.
Het Gerecht beslist over de proceskosten als hierna te melden.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op het reeds aangehaalde wettelijk voorschrift, gegrond op artikel 1:58, zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
acht (8) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade toe tot een bedrag van
NAf 12.006,00 (zegge: twaalfduizend zes gulden),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2019 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 12.006,00 (zegge: twaalfduizend zes gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vijfennegentig (95) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2019 tot aan de dag van de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. A.J.M. van Gink, bijgestaan door
mr. M.D.M. Connor, (zittingsgriffier), en op 31 januari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Proces-verbaal van onderzoek plaats delict, d.d. 29 januari 2019, p. 1-3.
2.Schriftelijk bescheid, te weten een forensisch autopsierapport, d.d. 30 januari 2019, p. 84-91.
3.Proces-verbaal van lijkherkenning, d.d. 31 januari 2019, p. 4-5.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], d.d. 29 januari 2019, p. 6-9.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] [getuige 2], d.d. 30 januari 2019, p. 18-21.
6.Proces-verbaal van bevinding, d.d. 31 januari 2019, p. 60.
7.Proces-verbaal van bevinding bij [naam Car Rental] Car Rental, d.d. 6 februari 2019, p. 68-70 en proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 januari 2019, p. 98-99.
8.Proces-verbaal van verdachtenverhoor [verdachte], d.d. 6 februari 2019, p. 133-137.
9.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 augustus 2019, zoals die in het proces-verbaal van die terechtzitting is weergegeven en proces-verbaal van bevinding videobeelden Quarantaine, d.d. 20 november 2019aanvullend proces-verbaal, p. 5-6.
10.Schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundig rapport, d.d. 4 februari 2019, p. 92 en proces-verbaal van bevinding bij voorgeleiding, d.d. 31 januari 2019, p. 111-112.
11.Rapport door ing. J.H.C. Gits d.d. 14 november 2019 inzake onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in [plaats delict] op 29 januari 2019.
12.Proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 29 januari 2019, p. 10-13.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], d.d.2 februari 2019, p. 49-5, proces-verbaal van fotoconfrontatie, d.d. 5 februari 2019, p. 93-95 en proces-verbaal van bevinding bij fotoconfrontatie, d.d. 5 februari 2019, p. 96-97.