In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. De zaak werd behandeld in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R.A. Koert, die een gevangenisstraf van 8 jaren eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. Larmonie, pleitte voor vrijspraak.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 28 februari 2020 en werd gesloten op 13 maart 2020. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne in de territoriale zee van Curaçao. Het Gerecht concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne, maar de verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en leidden niet tot een eenduidig bewijs.
Het Gerecht oordeelde dat het bewijs tekortschiet om vast te stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De verklaringen van de verdachten waren inconsistent en leugenachtig, en er waren geen aanknopingspunten die erop wezen dat de verdachte op enige wijze betrokken was bij de invoer van de cocaïne. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hevelde de voorlopige hechtenis op.