In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. De zaak werd behandeld in tegenwoordigheid van de raadsman, mr. S.C. Larmonie, en de officier van justitie, mr. R.A. Koert, die een gevangenisstraf van 8 jaren eiste. Tijdens de openbare terechtzitting op 28 februari 2020 en de sluiting van het onderzoek op 13 maart 2020, werd de tenlastelegging besproken. Het Gerecht concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat het bevoegd was om de zaak te behandelen.
De vrijspraak werd gebaseerd op het tekortschietende bewijs. Het Gerecht stelde vast dat de verklaringen van de verdachten inconsistent en tegenstrijdig waren, en dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne op de boot. De verdachte was op 31 juli 2019 door de kustwacht aangetroffen op de [naam boot], maar er waren geen aanknopingspunten die erop wezen dat hij betrokken was bij de invoer van de cocaïne. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet als (mede)dader kon worden aangemerkt en sprak hem vrij van de tenlastelegging.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. C. Bernsen als zittingsgriffier. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd met onmiddellijke ingang opgeheven. Dit vonnis is openbaar uitgesproken ter zitting van het Gerecht in Curaçao.