In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 8 jaren eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Gerecht bevoegd was om de zaak te behandelen.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 28 februari 2020 en werd gesloten op 13 maart 2020. De Kustwacht van Curaçao had op 31 juli 2019 een boot onderschept die verdacht werd van drugshandel. De verdachte was aan boord van deze boot, samen met negen andere personen. De Kustwacht vond een grote hoeveelheid cocaïne aan boord, maar de verklaringen van de verdachten waren tegenstrijdig en wisselend. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne en verklaarde dat hij op 30 juli 2019 vanuit Venezuela was vertrokken met een kleine boot.
Het Gerecht concludeerde dat het bewijs tekortschiet om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachten waren inconsistent en er waren geen duidelijke aanwijzingen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne op de boot. Het Gerecht sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en hevelde de voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is gedateerd op 1 april 2020.