In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd in Curaçao, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 803290 gram cocaïne op of omstreeks 31 juli 2019. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 28 februari 2020 en werd gesloten op 13 maart 2020. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 jaren, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na beoordeling van de bewijsmiddelen concludeerde het Gerecht dat het bewijs tekortschiet om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachten waren wisselend en tegenstrijdig, en er waren geen aanknopingspunten die erop wezen dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne aan boord van de boot. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet als (mede)dader verantwoordelijk kon worden gehouden voor de invoer van de cocaïne.
Uiteindelijk sprak het Gerecht de verdachte vrij van het ten laste gelegde en hefte de voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. C. Bernsen, zittingsgriffier, en vond plaats ter openbare terechtzitting in Curaçao.