ECLI:NL:OGEAC:2020:128

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
CUR202000856
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen eiseres en Maduro & Curiel's Bank N.V. over hypothecaire geldleningen en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft eiseres, een natuurlijke persoon met gekozen woonplaats in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen Maduro & Curiel's Bank N.V. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over twee hypothecaire geldleningen die in 2015 zijn afgesloten. Eiseres heeft haar appartement en een woning als onderpand gegeven, maar is in betalingsachterstand geraakt. De bank heeft meerdere keren aangemaand en aangekondigd over te gaan tot veiling van het appartement. Eiseres vordert in kort geding onder andere een verbod op de executieveiling en een schadevergoeding van NAf 612.144.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in verzuim is en dat de bank in beginsel recht heeft op executie van het hypotheekrecht. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de bank misbruik maakt van haar bevoegdheid. De rechtbank overweegt dat de bank voldoende geduld heeft betracht en dat er geen perspectief is op een oplossing van de financiële problemen van eiseres. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de bank, die zijn begroot op NAf 1.500.

Het vonnis is uitgesproken op 18 mei 2020 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
met gekozen woonplaats in Curaçao,
eiseres,
tegen
de naamloze vennootschap
MADURO & CURIEL’S BANK N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de bank genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 13 maart 2020;
- de producties van de bank;
- de eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 11 mei 2020;
-de zijdens beide partijen overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen zijn in 2015 twee overeenkomsten van hypothecaire geldlening overeengekomen. In verband met de eerste overeenkomst heeft [eiseres] haar appartement aan de Caracasbaaiweg 413/17 in hypotheek gegeven (hierna: het appartement). In verband met de tweede heeft [eiseres] een woning aan de Kaya Lima 8 in hypotheek gegeven (hierna: de woning).
2.2.
Het appartement bevindt zich op het resort [resort].
2.3.
In 2018 heeft [eiseres] een achterstand laten ontstaan in de nakoming van haar verplichtingen jegens de bank uit hoofde van de eerste overeenkomst. De bank heeft haar in dit verband verschillende keren aangemaand. De bank heeft [eiseres] daarbij herhaaldelijk laten weten over te moeten gaan tot veiling van het appartement als de achterstand niet zou worden ingelopen. [eiseres] heeft de achterstand niet ingelopen.
2.4.
Bij brief van 10 januari 2019 heeft de notaris in opdracht van de bank [eiseres] bericht over te zullen gaan tot veiling indien de achterstallige schulden niet binnen 15 dagen zouden worden voldaan.
2.5.
Op 28 januari 2019 hebben partijen afgesproken dat de voorbereiding van de veilingverkoop gedurende drie maanden zal worden opgeschort, onder andere onder de voorwaarde dat [eiseres] gedurende die periode NAf 3.000 extra per maand aflost, dat zij het appartement te koop zet en dat zij het appartement zal aanbieden voor verhuur.
2.6. [
eiseres] heeft het appartement via een makelaar te koop gezet. Het appartement is niet verhuurd geweest.
2.7.
Bij brief van 11 september 2019 heeft de bank de relatie met [eiseres] opgezegd.
2.8.
De bank heeft aangekondigd over te zullen gaan tot veiling van het appartement. De woning (als onderpand van de tweede hypothecaire lening) wordt nog niet uitgewonnen.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, (1) de bank te verbieden over te gaan tot executieveiling van het appartement, althans de bank te gebieden de veiling twaalf maanden aan te houden, (2) de bank te verbieden om [eiseres] te beperken in haar eigenaarsbevoegdheden door haar te verplichten het appartement te koop te zetten en te verhuren, (3) de bank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van NAf 612.144, (4) een en ander onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de bank in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
De bank vordert, na vermindering van eis ter zitting, om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot betaling van NAf 796.151,38, vermeerderd met rente en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Gegeven de aankondiging door de bank van de veiling, is het spoedeisend belang gegeven.
4.2.
Niet ter discussie staat dat [eiseres] een betalingsachterstand jegens de bank heeft en in dat verband in verzuim is, zodat de bank in beginsel gebruik kan maken van haar rechten als hypotheekhouder en kan overgaan tot parate executie door middel van een executoriale verkoop (artikel 3:268 lid 1 BW). Om de bank te verbieden over te gaan tot die executoriale verkoop, zoals [eiseres] vordert, zal daarom sprake moeten zijn van omstandigheden die maken dat de bank misbruik maakt van deze bevoegdheid.
4.3.
Van misbruik van bevoegdheid is naar voorlopig oordeel echter niet gebleken. Het gerecht overweegt het volgende.
4.4.
In de eerste plaats is van belang dat de bank genoeg geduld jegens [eiseres] heeft betracht. De bank heeft onbetwist gesteld dat [eiseres] al vanaf 2016 achterstand heeft doen ontstaan in de nakoming van haar verplichtingen. Vanaf 2018 is deze tekortkoming structureel geworden, hetgeen heeft geleid tot een achterstand tot en met februari 2020 van afgerond NAf 80.000. Keer op keer heeft de bank [eiseres] aangemaand en gewaarschuwd voor de gevolgen als zij de achterstand niet zou aanzuiveren. De bank is dus niet over één nacht ijs gegaan. Hieraan doet niet af dat er volgens de verklaring van [eiseres] op de zitting op dit moment NAf 10.000 zou staan op haar rekening die voor aflossingen bestemd is. Ook al is dit zo, dan is daarmee de achterstand nog bij lange na niet ingelopen.
4.5.
In de tweede plaats is van belang dat de bank voldoende coöperatief is geweest om te bereiken dat een executieveiling zou kunnen worden vermeden. De bank heeft toestemming gegeven om het appartement te verhuren. Weliswaar heeft [eiseres] in deze procedure gesteld dat de bank de verhuurmogelijkheden heeft gefrustreerd door te blijven dreigen met verkoop van het appartement, maar [eiseres] heeft dat verwijt onvoldoende onderbouwd. In beginsel moet worden aangenomen dat [eiseres] het appartement heel goed aan tijdelijke bezoekers zou hebben kunnen verhuren, ook al hield de bank de mogelijkheid van veiling achter de hand. Het tegendeel is niet aannemelijk geworden. Ter zitting heeft [eiseres] nog gesteld dat de bank niet akkoord is gegaan met kortstondige verhuur, maar de bank heeft dat betwist en [eiseres] heeft dit niet onderbouwd. Dit blijkt ook niet uit de mail van de bank van 28 januari 2019.
4.6.
In de derde plaats ontbreekt perspectief op een oplossing van de financiële problemen waarmee [eiseres] kennelijk te kampen heeft. Zij heeft gesteld dat de bank haar geld zeker krijgt, maar zij is het antwoord schuldig gebleven op de vraag hoe en op welke termijn zij verwacht de bank te kunnen betalen. [eiseres] sprak op de zitting over termijnen van twee of drie jaar, maar concreet is zij niet geworden. Niet valt in te zien dat de bank dit zou moeten aanvaarden. In de regel zal een executieverkoop tot een lagere prijs leiden dan in geval van onderhandse verkoop, zodat ook de bank gebaat zal zijn bij het voorkomen van een gedwongen verkoop. Dat betekent echter niet dat de bank verplicht kan worden om voor onbepaalde tijd geen gebruik te maken van haar rechten als hypotheekhouder op basis van niet meer dan een belofte van de kredietnemer dat zij ooit alles zal terug betalen.
4.7.
Naar voorlopig oordeel kan dus niet worden gesproken van misbruik van executiebevoegdheid aan de zijde van de bank. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Dat een veilingverkoop leidt tot een noodsituatie aan de zijde van [eiseres] is niet gesteld of gebleken. Onvoldoende is de stelling dat [eiseres] het appartement heeft bedoeld als pensioenvoorziening. In de hierboven geschetste omstandigheden zou dat er immers toe leiden dat het hypotheekrecht op die onroerende zaak voor de bank (vrijwel) betekenisloos wordt.
4.8.
Evenmin bestaat grond om de bank te verplichten een veilingverkoop voor een jaar aan te houden. Gelet op de verklaring van [eiseres] ter zitting kan niet worden aangenomen dat zij over een jaar in staat zou zijn haar verplichtingen alsnog na te komen. Van de bank kan niet worden gevergd de veiling voor een langere periode aan te houden, in elk geval niet als ook die langere periode niet op enigerlei wijze voorzien is van een onderbouwing.
4.9.
De vordering tot schorsing of aanhouding van de veilingverkoop zal dus worden afgewezen.
4.10.
Ook de vordering om de bank te verbieden [eiseres] te beperken in haar eigenaarsbevoegdheden is niet toewijsbaar. [eiseres] heeft met de bank afgesproken haar appartement te koop te zetten en te verhuren, om daarmee meer inkomsten te genereren en gedwongen verkoop te voorkomen. Het stond de bank vrij deze afspraken met [eiseres] te maken. Overigens valt niet in te zien welk belang [eiseres] heeft bij deze vordering. De afspraak heeft niets opgeleverd, met als gevolg dat de bank alsnog tot veiling over wil (en mag) gaan.
4.11.
De vordering tot veroordeling van de bank tot betaling van een schadevergoeding is ook niet toewijsbaar. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is onder meer nodig dat die vordering voldoende aannemelijk is, dus dat met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter deze vordering zou toewijzen. Dat is niet aan de orde. De vordering is gebaseerd op beweerdelijk onrechtmatig handelen van de bank, waardoor [eiseres] meent reputatieschade en immateriële schade te hebben geleden. Volgens [eiseres] handelt de bank in het kader van het beheer van haar schulden met geen ander doel dan [eiseres] te beschadigen. Bovendien heeft de bank de veilingverkoop zonder goede grond bekend gemaakt aan de vereniging van eigenaar van het resort [resort], waardoor haar privacy is geschonden. De bank heeft dit betoog bestreden. Het gerecht is van oordeel dat niet zonder meer aannemelijk is dat [eiseres] gelijk heeft met haar verwijten aan het adres van de bank. Daarop stuit de vordering af.
4.12.
De tegenvordering van de bank heeft betrekking op de totale schuld die [eiseres] jegens de bank heeft. Uit de stellingen van de bank kan niet worden afgeleid dat sprake is van omstandigheden die meebrengen dat uit een oogpunt van onverwijlde spoed een voorziening in kort geding moet worden getroffen, hoewel dat nodig is in geval van een geldvordering in kort geding. De vordering is daarom niet toewijsbaar. Hieraan doet niet af dat [eiseres] de vordering tot het ter zitting verminderde bedrag heeft erkend. Een rol speelt dat de bank haar vordering na het verstrijken van de in de artikelen 57 en 58 procesreglement bedoelde termijn heeft toegestuurd, zonder dat gebleken is van een reden voor die te late verzending en dat [eiseres] tijdens de zitting niet werd bijgestaan door een advocaat.
4.13.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de bank, tot op heden begroot op
NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 18 mei 2020.