ECLI:NL:OGEAC:2020:119

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR202000565
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot opheffing van vervangende hechtenis wegens onrechtmatige overheidsdaad

In deze zaak heeft [eiser] op 19 februari 2020 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin hij verzoekt om opheffing van de vervangende hechtenis die tegen hem is opgelegd. Deze vervangende hechtenis is het gevolg van een eerdere veroordeling voor verduistering in dienstbetrekking, waarbij [eiser] is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Leañez International Corp. B.V. van NAf 30.396. Bij gebreke van betaling zou deze vordering worden omgezet in 185 dagen vervangende hechtenis. Ondanks herhaalde aanmaningen van het openbaar ministerie heeft [eiser] niet aan zijn betalingsverplichting voldaan, wat leidde tot zijn aanhouding op 5 december 2019.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [Eiser] stelt dat hij onterecht in hechtenis wordt gehouden, omdat de benadeelde partij inmiddels heeft aangegeven geen belang meer te hebben bij de schadevergoeding. Het openbaar ministerie heeft echter geen gehoor gegeven aan dit verzoek en blijft de vervangende hechtenis handhaven. Het Gerecht overweegt dat de aansprakelijkheid van [eiser] niet vervalt door het afzien van de benadeelde partij van de schadevergoeding, aangezien het openbaar ministerie een zelfstandige verplichting heeft om de schadevergoeding te innen.

Het Gerecht wijst de vorderingen van [eiser] af en oordeelt dat de vervangende hechtenis rechtmatig is opgelegd. [Eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het Land zijn begroot op NAf 1.500. De beslissing is genomen door mr. S.M. Christiaan en is op 27 maart 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202000565
Vonnis in kort geding d.d. 27 maart 2020
inzake
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. S.P. Osepa,
tegen
Het LAND CURACAO,
gevestigd in Curacao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Land worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
Eiser] heeft op 19 februari 2020 een verzoekschrift ingediend. Het Land heeft bij brief van 12 maart 2020 producties ten behoeve van de mondelinge behandeling toegezonden. Vervolgens heeft op 13 maart 2020 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 2 juni 2014 is [eiser] door de strafrechter veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking.
2.2.
De vordering van de benadeelde partij, Leañez International Corp. B.V., is toegewezen voor een bedrag van NAf 30.396. Daarbij is ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Bij gebreke van betaling of verhaal zou de toegewezen vordering worden omgezet in 185 dagen vervangende hechtenis.
2.3.
Het vonnis van 2 juni 2014 van het gerecht is onherroepelijk geworden.
2.4.
Bij brieven van 2 februari 2016 en 15 mei 2017 heeft het openbaar ministerie [eiser] aangemaand tot betaling van de vordering van de benadeelde partij. In januari 2019 heeft de afdeling Executie van het openbaar ministerie [eiser] nogmaals telefonisch aangemaand tot betaling.
2.5. [
Eiser] heeft het openbaar ministerie twee keer verzocht om een betalingsregeling in verband met beperkte financiële middelen. Het openbaar ministerie heeft niet op die verzoeken gereageerd.
2.6.
Op 3 december 2019 is het vonnis voornoemd (wederom) door het openbaar ministerie aan [eiser] betekend. Op 5 december 2019 is [eiser] aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
2.7.
Op 16 december 2019 heeft de vader van [eiser] een afbetalingsregeling getroffen met de Leañez International Corp. B.V. ter aflossing van de schadevergoeding tot betaling waarvan [eiser] was veroordeeld.
2.8.
Bij brief van 30 december 2019 schrijft Leañez International Corp. B.V. aan het openbaar ministerie, voor zover van belang, het navolgende:
“Aangezien Leanez International Corporation B.V. geen belang meer heeft bij het ontvangen van voormelde bedrag van Naf. 30.966,00 wenst zij daarvan af te zien. Reden waarom ondergetekende een document d.d. 13 december 2019 heeft vastgesteld welk document bij u is ingediend op 16 december 2019.
Ondergetekende wenst ter voorkoming van onnodige hardheid voor voormelde [eiser] en zijn familie hierbij haar hierboven uiteengezette standpunt te benadrukken en u te verzoeken voor zover mogelijk af te zien van de uitvoering van voormelde vervangende hechtenis en zo de heer [eiser] zo spoedig mogelijk in vrijheid te stellen.”
2.10.
Het openbaar ministerie heeft aan voormeld verzoek van de benadeelde partij geen gehoor gegeven. [eiser] is tot op heden gedetineerd in het kader van de vervangende hechtenis.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, het Land te veroordelen om:
[eiser] in vrijheid te stellen;
de executie van de schadevergoedingsmaatregel te staken en gestaakt te houden;
te verbieden de schadevergoedingsmaatregel verder ten uitvoer te leggen;
e vervangende hechtenis op te heffen en opgeheven te houden;
voor zover mogelijk op straffe van een dwangsom ;
met veroordeling van het land in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
Het Land heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het Land onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven.
4.2.
In het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelend vonnis van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, ten uitvoer moet worden gelegd. De tenuitvoerlegging dient op grond van artikel 615 Sv ‘zodra mogelijk’ te geschieden. Dit geldt eveneens voor de executie van schadevergoedingsmaatregelen (artt. 605 tot en met 607 Sv). Het spoedeisend belang is, nu de executie reeds is aangevangen, gegeven.
4.3.
Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu betaling binnen de daartoe gestelde termijn is uitgebleven, is het openbaar ministerie bevoegd over te gaan tot ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis (artt. 1:78 jo. 1:56 tot en met 1:58 Sr).
4.4. [
Eiser] heeft aangevoerd dat hij ten onrechte in hechtenis wordt gehouden omdat de benadeelde partij niet langer aanspraak maakt op het bedrag aan schadevergoeding tot betaling waarvan hij is veroordeeld. Daarmee is de aansprakelijkheid van [eiser] komen te vervallen. Die stelling van [eiser] gaat, gelet op de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak, niet op. Daartoe geldt het volgende.
4.5.
Met het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij heeft het gerecht [eiser] civielrechtelijk aansprakelijk bevonden voor de schade die door het strafrechtelijk feit aan Leañez International Corp. B.V. is toegebracht. Door het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel wordt beoogd de inning van de verschuldigde schadevergoeding aan het Land, in casu het openbaar ministerie, uit handen te geven. Daarmee wordt voorkomen dat de benadeelde partij achteraf geconfronteerd wordt met de dader. Aldus zijn er twee schuldeisers, één naar civiel recht (de benadeelde) en één naar strafrecht (het Land).
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat in het geval de benadeelde partij na de veroordeling af ziet van de schadevergoeding, daarmee niet zonder meer de inningsverplichting van het openbaar ministerie komt te vervallen. Dat strookt niet met de achtergrond van de maatregel. Zoals hiervoor is aangegeven heeft het openbaar ministerie, ter bescherming van de benadeelde partij, een zelfstandige door het gerecht opgelegde verplichting tot inning van de schadevergoeding, bij gebreke waarvan het openbaar ministerie over dient te gaan tot ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis. In het onderhavige geval is het openbaar ministerie ook daartoe overgegaan nadat [eiser] niet aan zijn betalingsverplichting voldeed. Dat de benadeelde partij thans verklaart geen belang meer te stellen in de betaling van de schadevergoeding, staat daar niet aan in de weg, nog daargelaten het door het openbaar ministerie geuite vermoeden dat de benadeelde partij onder invloed van bedreiging heeft verklaard af te zien van de vergoeding van zijn schade.
4.7.
Het gerecht verwerpt voorts het verweer dat [eiser] de volledige straf inmiddels heeft uitgezeten. Het gerecht heeft 185 dagen vervangende hechtenis opgelegd. Deze straf is tot op heden nog niet voltooid.
4.8.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de zijde van het Land worden begroot op NAf 1.500 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 27 maart 2020 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.