ECLI:NL:OGEAC:2020:109

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
CUR202000846
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van Stichting Kadaster tegen het Land Curaçao en de Ontvanger inzake overreserves

In deze zaak heeft de Stichting Kadaster en Openbare Registers Curaçao een kort geding aangespannen tegen het Land Curaçao en de Ontvanger van het Land. De Stichting vordert dat het Land en de Ontvanger hen verbieden om een dwangschrift ten uitvoer te leggen dat betrekking heeft op een factuur van NAf 15 miljoen, die door het Land aan de Stichting is gestuurd voor zogenaamde 'overreserves'. De Stichting stelt dat zij niets verschuldigd is en dat de Ontvanger niet bevoegd is om deze vordering te incasseren. De Ontvanger heeft echter betoogd dat het gefactureerde bedrag publieke gelden betreft die aan het Land moeten worden afgedragen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Ontvanger niet gerechtigd is om het dwangschrift ten uitvoer te leggen, omdat de vordering van het Land op de Stichting niet kan worden geheven. De vordering van de Stichting is in grote lijnen toegewezen, waarbij de Ontvanger is verboden om het dwangschrift uit te voeren en de vorderingen aan de banken te handhaven. De proceskosten zijn voor de Ontvanger, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
STICHTING KADASTER EN OPENBARE REGISTERS CURAÇAO,
te Curacao,
gemachtigden: mrs. F.B.M. Kunneman en R. B. Van Hees,
eiseres,
- tegen -

1.HET LAND CURACAO,

2. DE ONTVANGER VAN HET LAND CURACAO,
beide te Curacao,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries, M. Noordhoek en M. Weijand,

3.MADURO & CURIEL’S BANK N.V.,

te Curacao,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,

4.GIROBANK N.V.,

te Curacao,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
gedaagden.
Partijen worden hierna ‘de Stichting’, ‘het Land, de Ontvanger’, ‘MCB’ en ‘Girobank’ genoemd.

1.Het procesverloop

1.1
De Stichting heeft op 12 maart 2020 een verzoekschrift met stukken ingediend. Partijen hebben ermee ingestemd dat het kort geding in verband met de coranamaatregelen schriftelijk (via e-mail) wordt behandeld. De Stichting heeft nog een akte aanvulling gronden genomen. Het Land heeft op 6 april 2020 een akte houdende een voorwaardelijke eis in reconventie ingediend. Conform de gemaakte procesafspraken hebben de gemachtigden van partijen hun pleitnota’s op 7 april 2020 gemaild. De eis in reconventie van het Land is na bezwaar van de zijde van de Stichting uit het oogpunt van een goede procesorde als tardief geweigerd. Vervolgens heeft de Stichting op 8 april 2020 per mail gerepliceerd en hebben het Land en de Ontvanger en Girobank op 9 april 2020 per mail gedupliceerd.
1.2
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1
De Stichting is in 2002 opgericht door het Eilandgebied Curaçao. De Stichting heeft na haar oprichting de diensten verleend die voorheen door de Dienst Kadaster en het Hypotheekkantoor - als onderdeel van de overheid - werden verleend.
2.2
De Stichting int bij haar afnemers voor haar diensten de wettelijke vastgestelde tarieven. De Stichting ontvangt geen subsidie of financiering van de overheid.
2.3
Bij besluiten van 12 september 2012 en 11 oktober 2012 heeft de Raad van Ministers bepaald dat de Stichting NAf 8 miljoen uit haar reserves aan het Land moet afdragen. De Stichting heeft daaraan geen gevolg gegeven, waarna tussen het Land en de Stichting is gecorrespondeerd en het Land de Stichting heeft gewezen op de mogelijkheid dat het Land het bestuur van de Stichting ontslaat.
2.4
Op 23 juli 2018 heeft het Land (het Ministerie van Financiën) de Stichting een factuur gestuurd voor NAf 15 miljoen, met omschrijving ‘Over reserves’. De factuur vermeldt voorts: ‘Middel: Curaçao Algemeen’ en ‘Indien u het niet eens bent met de factuur kunt U een bezwaarschrift indienen bij het hoofd van Bureau/Dienst binnen één maand na dagtekening’.
2.5
Bij brief van 22 augustus 2018 heeft de Stichting pro forma bezwaar gemaakt tegen de factuur en verzocht aan te geven wat de (wettelijke) grondslag is van de factuur. Vervolgens is weer gecorrespondeerd tussen het Land en de Stichting.
2.6
Bij aktes van 28 februari 2020 heeft de deurwaarder aan MCB en Girobank een vordering van de Ontvanger betekend. Deze vordering luidt als volgt:
‘Belastingschuldige heeft een schuld bij de Landsontvanger op grond van een openstaande Inningsopdracht Factuurnummer 10192004 RN. De belastingschuldige heeft deze schuld niet voldaan. Als gevolg hiervan doet de Ontvanger, op basis van artikel 10 van de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (PB 1942 No. 248) een vordering onder u.
U bent verplicht al de gelden toekomende aan Stichting Kadaster en Openbare Registers Curacao welke onder u berust of door u verschuldigd is of zal zijn, voor rekening van Stichting Kadaster en Openbare Registers Curacao, te betalen aan de Landsontvanger Curacao.
Het verschuldigd en af te dragen bedrag is vastgesteld op Naf. 15.000.000,00.’
2.7
Bij akte van 9 maart 2020 heeft de deurwaarder aan de Stichting een dwangschrift van de Ontvanger betekend. Het dwangschrift vermeldt onder meer: ‘Vordering andere dan kohierbelastingen’ en behelst een bevel tot betaling van de aangehechte factuur van NAf 15 miljoen vermeerderd met NAf 150.000 aan kosten van de akte, met aanzegging dat bij gebreke van betaling zal worden overgegaan tot executiemaatregelen.
2.8
De Stichting heeft tegen de vorderingen en het dwangschrift verzet aangetekend ex artikel 4 Landsverordening Dwanginvordering.

3.De vordering

3.1
De Stichting vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. het Land en de Ontvanger te gebieden binnen drie dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis MCB en Girobank onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig te informeren dat de bij hen gedane vorderingen verband houdend met de factuur van 23 juli 2018 worden ingetrokken;
2. het Land en de Ontvanger te gebieden de Stichting binnen vijf dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis voldoende bewijs te verstrekken dat zij aan het hiervoor bedoelde hebben voldaan;
3. het Land en de Ontvanger te gebieden binnen drie dagen na de datum van het in deze zaak te wijzen vonnis de Stichting onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig te informeren dat het dwangschrift uitgevaardigd op 5 maart 2020 wordt ingetrokken;
4. het Land en de Ontvanger te verbieden bij de Stichting en/of enige derde opnieuw dwangschriften te betekenen, vorderingen in te (doen) stellen of daarmee vergelijkbare maatregelen te treffen in verband met de factuur van 23 juli 2018;
5. het Land en de Ontvanger hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van NAf 1.000.000, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke keer of elke dag of gedeelte daarvan dat zij met de nakoming van het voorgaande geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven;
6. MCB en Girobank te verbieden gevolg te geven aan de bij hen door de Ontvanger ingestelde vorderingen verband houdend met de factuur van 23 juli 2018;
subsidiair:
7. jegens het Land, de Ontvanger, MCB en/of Girobank die veroordelingen uit te spreken die het Gerecht, gelet op de inhoud van dit verzoekschrift en hetgeen ter zitting naar voren zal worden gebracht, geraden acht; en
zowel primair als subsidiair:
8. het Land en de Ontvanger hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding en de nakosten van ANG 250 zonder betekening en ANG 400 in geval van betekening, binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en, voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, te rekenen vanaf de vijftiende dag na dat vonnis.
3.2
Het Land en de Ontvanger hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3
MCB en Girobank hebben geconcludeerd tot referte.
3.4
Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover voor de beoordeling van belang worden ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen tegen de Ontvanger
4.1
In dit kort geding gaat het primair om de vraag of de Ontvanger gerechtigd is tot handhaving en tenuitvoerlegging van het aan de Stichting betekende dwangschrift voor de factuur van NAf 15 miljoen wegens ‘overreserves’ en de daarop betrekking hebbende aan MCB en Girobank gedane vorderingen.
4.2
De Stichting beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens haar - samengevat - is zij niets verschuldigd, mag zij als stichting sowieso geen uitkering aan haar oprichter doen, is sprake van verjaring, is de Ontvanger niet bevoegd tot (dwang)invordering van deze betwiste schuld en is sprake van
détournement de pouvoir.
4.3
Het Land en de Ontvanger beantwoorden de vraag bevestigend. Volgens hen - samengevat - betreft het aan de Stichting gefactureerde bedrag publieke gelden afkomstig uit door de afnemers van kadasterdiensten betaalde retributies die aan het Land moeten worden afgedragen, heeft de Stichting die gelden als opdrachtnemer van het Land geïncasseerd, is de factuur een bestuursrechtelijke beschikking die bij gebreke van beroep formele rechtskracht heeft gekregen en is de Ontvanger bevoegd tot de genomen invorderingsmaatregelen.
4.4
Naar het voorlopig oordeel van het gerecht is de Ontvanger niet gerechtigd tot handhaving en tenuitvoerlegging van het dwangschrift en de aan de banken betekende vorderingen. Ook indien zou worden aangenomen dat de Stichting het door het Land gestelde bedrag aan het Land verschuldigd is en indien ervan zou worden uitgegaan dat de factuur een bestuursrechtelijke beschikking is met formele rechtskracht, geeft dat de Ontvanger niet de bevoegdheid de desbetreffende schuld te incasseren door middel van een dwangschrift en vorderingen aan de banken. Die bevoegdheid is blijkens de Lv Invordering van Directe Belastingen en de Lv Dwanginvordering gegeven voor de inning van belastingen en, wat de Lv Dwanginvordering betreft, soortgelijke bijdragen en vergoedingen. De vordering die het Land op de Stichting stelt te hebben is van geheel andere aard. De aanspraak die het Land maakt op de financiële reserves van de Stichting, een privaatrechtelijke rechtspersoon, betreft geen belastingschuld of een soortgelijke heffing. Er is dan ook geen aanslag vastgesteld. Het gaat hier ook niet om de inning van door afnemers van kadasterdiensten onbetaald gelaten retributies. In de kern gaat het om een vordering die het Land stelt te hebben op grond van een (niet schriftelijk vastgelegde) overeenkomst van opdracht of lastgeving, althans op grond van hetgeen volgens het Land bedoeld was bij de oprichting van de Stichting in 2002. Dat de reserves waarop het Land aanspraak maakt hun oorsprong vinden in door de Stichting bij haar afnemers in rekening gebrachte kosten en dat die kosten ingevolge de Kadasterlandsverordening bij landsbesluit door het Land worden vastgesteld, maakt dit niet anders. De afnemers van de Stichting hebben de kosten voor de verrichte diensten (conform het Kadasterbesluit) aan de Stichting voldaan. De vordering die het Land op de Stichting stelt te hebben kan door het Land niet worden ‘geheven’. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt, is in het bijzonder ook niet gelegen in de Kadasterlandsverordening en wordt overigens in de factuur en de daaraan voorafgegane correspondentie door het Land ook niet genoemd. De Ontvanger kan de hem gegeven wettelijke invorderingsbevoegdheden niet inzetten voor het verhaal van niet-belastingschulden van geheel andere aard waarop die bevoegdheden niet zien. Het handhaven en doorzetten van de getroffen maatregelen zou jegens de Stichting onrechtmatig zijn. Dat rechtvaardigt een voorziening in kort geding.
4.5
Het Land en de Ontvanger hebben bestreden dat de Stichting een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Zij wijzen er daarbij op dat het door de Stichting ingestelde verzet de executie van het dwangschrift schorst. Die schorsende werking neemt echter niet weg dat de Stichting belang houdt bij een voorziening in dit kort geding vooruitlopend op de beslissing op het verzet, al was het maar omdat de enkele schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangschrift nog niet meebrengt dat de Stichting vrijelijk over haar tegoeden bij de banken kan beschikken en de banken de aan hen gedane vorderingen van de Ontvanger naast zich neer kunnen leggen.
4.6
Op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen en mede gezien het onder 7 subsidiair door de Stichting gevorderde, zal, in afwijking van de primaire vorderingen van de Stichting onder 1, 2 en 3, de Ontvanger worden verboden om het dwangschrift ten uitvoer te leggen en om jegens MCB en Girobank aanspraak te maken op betaling van het gevorderd bedrag, met een gebod te gehengen en gedogen dat de banken gehoor geven aan opdrachten van de Stichting als in het dictum van dit vonnis omschreven.
4.7
Vordering 4 is ten aanzien van de Ontvanger niet toewijsbaar. Die vordering strekt ertoe te voorkomen dat het Land en de Ontvanger nog werk maken van de factuur van 23 juli 2018. Dat voert te ver, te meer omdat in dit kort geding geen (voorshands) inhoudelijk oordeel wordt gegeven over de validiteit van de aanspraken van het Land op de Stichting. De betalingsvordering die het Land in reconventie dacht in te stellen is immers, na bezwaar van de Stichting, op processuele gronden niet toegelaten.
4.8
Er bestaat onvoldoende aanleiding om aan de beslissingen ten aanzien van de Ontvanger een dwangsom te verbinden. Vordering 5 zal dan ook worden afgewezen.
De vorderingen tegen het Land
4.9
De gedane vorderingen bij MCB en Girobank en het dwangschrift betreffen primair handelingen van de Ontvanger, niet van het Land. Gelet op de ten aanzien van de Ontvanger te nemen beslissingen over die vorderingen en dat dwangschrift, heeft de Stichting onvoldoende belang bij aanvullende beslissingen daarover ten aanzien van het Land. De vorderingen 1, 2 en 3 zijn jegens het Land om die reden niet toewijsbaar.
4.1
Wat betreft vordering 4 geldt ook ten aanzien van het Land hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen.
De vorderingen tegen MCB en Girobank
4.11
MCB en Girobank zullen kennisnemen van de beslissing ten aanzien van de Ontvanger. Naar het zich laat aanzien hebben zij geen belang bij of aandrang tot afdracht aan de Ontvanger in weerwil van het tegen de Ontvanger uitgesproken verbod. Gelet daarop heeft de Stichting onvoldoende belang bij het onder 6 gevorderde verbod aan MCB en Girobank.
Slotsom en kosten
4.12
De vordering tegen de Ontvanger zal worden toegewezen als hierna omschreven. Voor het overige zullen de vorderingen van de Stichting worden afgewezen.
4.13
De Ontvanger zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij op de voet van artikel 60 Rv in de proceskosten worden veroordeeld. Tussen de overige partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.Beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding
5.1
verbiedt de Ontvanger op grond van de door de Ontvanger bij MCB en Girobank gedane vorderingen terzake de factuur van 23 juli 2018 jegens MCB en Girobank aanspraak te maken op betaling van het gevorderd bedrag en beveelt de Ontvanger te gehengen en gedogen dat MCB en Girobank gevolg geven aan eventuele opdrachten van de Stichting met betrekking tot de door haar onder die banken aangehouden tegoeden;
5.2
verbiedt de Ontvanger het tegen de Stichting uitgevaardigd dwangschrift van 9 maart 2020 ten uitvoer te leggen;
5.3
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding aan de zijde van de Stichting gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 7.500 aan griffierecht en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente als door de Stichting gevorderd, en compenseert de kosten van het geding voor het overige aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.