In deze zaak, die werd behandeld in kort geding, vorderde eiseres, die gehuwd was in algehele gemeenschap van goederen met de overleden vennoot van een vennootschap onder firma (vof), de inning van huurinkomsten uit bedrijfsruimtes. De overleden vennoot had negen erfgenamen, waaronder eiseres en gedaagde sub 2, die de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard. De vof, waarin de overleden vennoot en gedaagde sub 1 participeerden, was ontbonden door het overlijden van de vennoot. Eiseres stelde dat de huurinkomsten uit de bedrijfsruimtes veiliggesteld moesten worden voor de verdeling van de gemeenschappen, aangezien gedaagde sub 1 weigerde deze af te dragen. Het gerecht oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was, gezien de bijna aflossing van de schuld aan de kredietverstrekker en de noodzaak om de huurinkomsten buiten de macht van gedaagde sub 1 te brengen. Het gerecht concludeerde dat de vof door het overlijden van de vennoot was ontbonden en dat de huurinkomsten niet uitsluitend aan gedaagde sub 1 toekwamen. De vorderingen van eiseres werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagden werden bevolen de huurinkomsten op een derdengeldrekening te storten, met een dwangsom voor niet-nakoming. De proceskosten werden gecompenseerd.