ECLI:NL:OGEAC:2019:98

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
Cur201500938
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de ministeriële regeling van tarieven voor aansluiting en teruglevering van zonne-energie in Curaçao

In deze zaak, die is aangespannen door de Vereniging voor Duurzame Energie en Supermercado Luz B.V., tegen het Land Curaçao en Aqualectra N.V., draait het om de ministeriële regeling voor de tarieven van aansluiting en teruglevering van duurzaam opgewekte elektriciteit. De eisers vorderen de nietigverklaring of onverbindendverklaring van deze regeling, die hen betreft in de context van de terugverdientijd van zonnepanelen. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met eerdere vonnissen in 2017 en 2019, en een antwoordakte van het Land in april 2019. De rechter heeft in eerdere uitspraken al overwogen dat de regeling gebaseerd is op artikel 2 van de relevante wetgeving, die de minister de bevoegdheid geeft om prijzen vast te stellen. De rechter benadrukt dat de civiele rechter terughoudend moet zijn bij het oordelen over dergelijke algemeen bindende regelingen.

In het tussenvonnis van 5 juni 2017 is vastgesteld dat de aanpassing van het teruglevertarief van NAf 0,42 naar NAf 0,25 per kWh niet onredelijk is. De eisers hebben echter betoogd dat de terugverdientijd van hun zonnepanelen veel langer is dan de door de regeling gestelde termijn van 7 tot 10 jaar. De rechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de regeling onverbindend maken. De rechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen, maar heeft besloten om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 20 mei 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:

1.de verenigingVERENIGING VOOR DUURZAME ENERGIE,

2. de besloten vennootschap
SUPERMERCADO LUZ B.V.,
beide gevestigd in Curaçao,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
eisers,
--tegen--

1.de openbare rechtspersoon het LAND CURAÇAO,

zetelend te Curaçao
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
2. de naamloze vennootschap
AQUALECTRA N.V.
(ontstaan uit een fusie van de aanvankelijke procespartijen INTEGRATED UTILITY HOLDING N.V. en KOMPANIA DI DISTRIBUSHON DI AWA I ELEKTRISIDAT DI KORSOU N.V.)
,
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. D. E. Liqui-Lung,
gedaagden.

1.Verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het vonnis van 5 juni 2017;
- het vonnis van 4 februari 2019;
- de antwoordakte van het Land van 1 april 2019.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Tussenvonnis van 5 juni 2017
2.1
Zoals bij het tussenvonnis van 5 juni 2017 is overwogen, is de
Ministeriële regeling teruglevering duurzaam opgewekte elektriciteit(de Regeling) waarvan eisers de nietigverklaring dan wel onverbindendverklaring vorderen gebaseerd op artikel 2 van de
Prijzenverordening 1961. Dit artikel, kort gezegd, kent de Minister een discretionaire bevoegdheid toe om met het oog op het algemeen belang (minimum- en maximum)prijzen voor goederen en diensten vast te stellen. De civiele rechter kan een dergelijke algemeen bindende regeling onverbindend oordelen indien sprake is van willekeur, dan wel wegens strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij past de rechter een terughoudende opstelling.
2.2
De bij de Regeling vastgestelde prijs waar het in deze zaak om gaat kent twee componenten: enerzijds de prijs per door een zonne-energieopwekker aan Aqualectra te leveren kWh (het teruglevertarief), en anderzijds de vaste maandelijkse vergoeding die deze energieopwekkers aan Aqualectra moeten betalen voor hun aansluiting op het net (het vaste bedrag).
2.3
Ten aanzien van de verlaging per 1 januari 2015 van het teruglevertarief van NAf 0,42 naar eerst NAf 0,33 per kWh en vervolgens per 1 januari 2016 naar NAf 0,25 per kWh is bij het tussenvonnis van 5 juni 2017 reeds overwogen dat van het teruglevertarief als zodanig niet kan worden geoordeeld dat het Land in redelijkheid niet tot de gewraakte aanpassing heeft kunnen komen. Bij die overweging wordt volhard.
2.4
Ten aanzien van het vaste bedrag van NAf 16/32 per maand dat per 1 januari 2015 aan zonnepaneeleigenaren in rekening wordt gebracht, is bij het tussenvonnis van 5 juni 2017 overwogen dat daarvan wellicht niet gezegd kan worden dat het Land in redelijkheid niet tot de doorvoering daarvan heeft kunnen komen, waarbij in het bijzonder de in dat vonnis onder 4.10 genoemde omstandigheden een rol spelen.
2.5
Aan partijen is in overweging gegeven zich gezamenlijk te beraden over wat thans de terugverdientijd is van de zonnepanelen en om gezamenlijk de Regeling te evalueren. Voorts zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich na bedoeld overleg bij akte uit te laten over wat volgens hen thans de terugverdientijd is van de zonnepanelen van eisers, over een op dat punt eventueel te benoemen deskundige en over de vraag hoe de kleinschalige opwekking door zonnepanelen in bijvoorbeeld Aruba, Sint Maarten en de BES is geregeld.
Overleg, tarifering en aktes
2.6
Uit de door partijen genomen aktes blijkt dat tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden. Zij zijn het echter niets eens geworden over de huidige terugverdientijd
2.7
Uit de aktes van partijen blijkt voorts dat het Land per 1 augustus 2018 een nieuwe tarifering heeft doorgevoerd, waarbij het teruglevertarief is gehandhaafd op het sinds 1 januari 2016 geldende tarief van NAf 0,25 per kWh en dat de vaste aansluitingskosten zijn teruggebracht van NAf 16 naar NAf 8 (particulier), NAf 32 naar NAf 16 (commercieel) en NAf 32 naar NAf 24 (industrieel).
2.8
In hun aktes hebben partijen onder meer verwezen naar de bevindingen van hun deskundigen (eisers: de heer Obersi; gedaagden: Bureau Telecommunicatie & Post).
Het vaste bedrag
2.9
Voor de beoordeling van de redelijkheid van de doorvoering van het vaste maandelijkse bedrag dienen, zoals overwogen in het tussenvonnis, in het bijzonder de volgende omstandigheden te worden betrokken:
a. a) het al dan niet bestaan van extra kosten voor Aqualectra samenhangend met de zonnepanelen;
b) de ongelijke behandeling ten opzichte van andere afnemers die efficiëntiemaatregelen treffen;
c) het ontbreken van een overgangsregeling;
d) de terugverdientijd.
2.1
Volgens gedaagden is er wel degelijk sprake van extra (niet-gekwantificeerde) kosten voor Aqualectra - omstandigheid a) - die zijn toe te schrijven aan het gebruik van zonnepanelen. Het zou daarbij onder meer gaan om administratieve kosten en keuringskosten. Volgens gedaagden kunnen zonnepaneeleigenaren voorts niet worden gelijkgesteld met andere afnemers die besparingsmaatregelen treffen - omstandigheid b) - omdat voor afnemers met bijvoorbeeld LED-verlichting en inverter-apparatuur geen standby-vermogen aangehouden hoeft te worden voor het geval hun vraag weer toeneemt. Hun elektra-afname is constant, terwijl deze bij zonnepaneelhouders fluctueert. Deze stellingen van gedaagden over omstandigheden a) en b), die door eisers niet gemotiveerd zijn bestreden, komen het Gerecht gegrond voor. Het verschil in behandeling van zonnepaneeleigenaren ten opzichte van op het net aangesloten dieselgeneratoreigenaren, voor wie toch ook standby-vermogen zal moeten worden aangehouden, hebben gedaagden niet nader besproken. Dit verschil blijft dus onverklaard.
2.11
Dat niet in een overgangsregeling - omstandigheid c) - is voorzien, staat vast. De overgang is echter, achteraf, enigszins verzacht door de verlaging van het vaste bedrag.
2.12
Het meeste gewicht komt toe aan omstandigheid d), de terugverdientijd van de zonnepanelen. De Regeling neemt tot uitgangspunt dat onder het nieuwe regime de terugverdientijd uitkomt op een periode van ongeveer 7 jaar, terwijl die periode volgens eisers in werkelijkheid veel langer is. Partijen hebben op dit punt bij hun aktes de bevindingen van de door ieder van hen geraadpleegde deskundige ingebracht. Naar gedaagden onbetwist hebben gesteld, wordt internationaal een terugverdientijd van 7 tot 10 jaar als redelijk gezien. Gedaagden hebben in hun akte van 25 juni 2018 met verwijzing naar de bevindingen van BTP gesteld dat de terugverdientijd 7 à 8 jaar beloopt. Eisers hebben bij hun akte van die datum gesteld dat de terugverdientijd ‘beduidend’ langer is, zonder te vermelden hoeveel langer. Uit het bijgevoegde rapport van hun deskundige Obersi leidt het Gerecht af dat hij komt tot een terugverdientijd bij de in 2015 geldende tarieven van 10,1 jaar en bij de tarieven in 2017 van 13,3 jaar. De voor de zonnepaneelhouders gunstige tariefswijziging per 1 januari 2018 is daarbij echter buiten beschouwing gelaten, zodat reeds daarom niet van deze berekening kan worden uitgegaan. Daarbij komt dat eisers onder de terug te verdienen kosten ook financieringskosten scharen (in het bijzonder de rente die zonnepaneeleigenaren zouden moeten betalen voor leningen aangegaan om de panelen te kunnen aanschaffen). In hetgeen eisers hebben aangevoerd, ziet het Gerecht echter geen grond om aan te nemen dat het Land deze (mogelijke, dit zal per paneelhouder verschillen) rentelasten in redelijkheid niet buiten zijn berekeningen kan houden.
2.13
Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de terugverdientijd van de zonnepanelen van eisers langer is dan de termijn die - internationaal en ook volgens partijen - als redelijk wordt gezien (7 tot 10 jaar).
Slotsom en kosten
2.14
Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan de Regeling onverbindend zou kunnen worden verklaard. Gelet op de overwegingen in het tussenvonnis van 5 juni 2017 en hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de vordringen van eisers dan ook niet toewijsbaar.
2.15
Eisers zijn deze zaak begonnen in 2015, nadat het aanvankelijk voor zonnepaneelhouders zeer gunstige regime per 1 januari 2015 zonder overgangsregeling ingrijpend was versoberd. Het geding heeft een jaar stilgelegen in verband met tussen partijen gevoerd overleg. In de loop van het geding is de tarifering per 1 januari 2016 en per 1 januari 2018 gewijzigd, waarbij in het laatste geval het door zonnepaneelhouders te betalen vaste maandelijkse bedrag per opgesteld kWp (particulier en commercieel) is gehalveerd. Hoewel de slotsom van dit geding is dat geen plaats is voor toewijzing van de vorderingen van eisers, ziet het Gerecht in de gang van zaken aanleiding eisers niet in de proceskosten te veroordelen, maar deze te compenseren.

3.De beslissing

Het Gerecht
3.1
wijst af het gevorderde;
3.2
compenseert de kosten van het geding aldus da iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.