In deze zaak heeft ZAHAVI & LUTJENS N.V. (ZL) een kort geding aangespannen tegen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (de Centrale Bank) met als doel om de Centrale Bank te veroordelen tot uitkering van beslagen tegoeden van Gulfspace, een buitenlandse vennootschap, die bij de First Curaçao International Bank N.V. (FCIB) zijn aangehouden. ZL stelt dat de Centrale Bank onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan het executoriaal beslag dat op 29 mei 2018 onder FCIB is gelegd. De Centrale Bank heeft echter betoogd dat Gulfspace niet voldoet aan de compliance-vereisten die noodzakelijk zijn voor uitkering van de tegoeden, en dat ZL misbruik maakt van recht door deze vordering in te stellen.
De rechter heeft vastgesteld dat Gulfspace behoort tot een risicogroep en dat er een noodregeling van toepassing is op FCIB, waardoor de Centrale Bank bevoegd is om uitkering van de tegoeden te weigeren. De rechter heeft ook geoordeeld dat ZL niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij FCIB als derde beslagene niet in de procedure heeft betrokken. Bovendien is vastgesteld dat de cessie van de vordering van Gulfspace aan ZL nietig is, wat betekent dat ZL geen recht heeft op de beslagen tegoeden.
Uiteindelijk heeft de rechter de vorderingen van ZL afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de Centrale Bank. De uitspraak benadrukt de rol van de Centrale Bank in het toezicht op de afwikkeling van FCIB en de noodzaak voor rekeninghouders om te voldoen aan de compliance-vereisten.