ECLI:NL:OGEAC:2019:72

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
CUR201803829
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldbekentenis en dwingend bewijs in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, wonende in Venezuela, een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende in Curaçao, op basis van een schuldbekentenis ter waarde van NAf 50.000. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.O. Martina, vorderde betaling van het genoemde bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en de vordering afgewezen, met als argument dat de schuldbekentenis onder druk was getekend en dat er nooit een lening was verstrekt.

De rechtbank heeft het procesverloop vastgesteld, inclusief het verzoekschrift en de conclusie van antwoord, en heeft de zitting op 27 maart 2019 gehouden. De feiten zijn als volgt: gedaagde was tot januari 2018 getrouwd met H.T. en heeft een zoon die een restaurant exploiteerde. De schuldbekentenis, ondertekend door gedaagde en haar echtgenoot, vermeldde dat zij een bedrag van NAf 50.000 schuldig waren aan eiser, maar gedaagde betwistte de geldlening en stelde dat de schuldbekentenis onder druk was getekend.

De rechtbank oordeelde dat de schuldbekentenis dwingend bewijs opleverde, maar dat gedaagde tegenbewijs had geleverd. De rechtbank concludeerde dat gedaagde voldoende twijfel had gezaaid over de waarheidsgetrouwheid van de verklaring in de akte. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de schuldbekentenis geldig was, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser niet voor toewijzing in aanmerking kwam. Tevens heeft de rechtbank de conservatoire beslagen opgeheven en eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op nihil zijn begroot omdat gedaagde in persoon procedeerde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Venezuela,
eiser,
gemachtigde: mr. A.O. Martina,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
verweerster,
in persoon.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en het [gedaagde].

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 13 november 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de behandeling ter zitting van 27 maart 2019.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] was tot 12 januari 2018 getrouwd met H.T. [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Op genoemde datum is de echtgenoot overleden.
2.2.
Een van de twee zonen van [gedaagde] en haar echtgenoot is A. [zoon] (hierna: de zoon). De zoon heeft in het verleden het restaurant ‘t Achtertuintje geëxploiteerd.
2.3.
Een door [gedaagde] en haar echtgenoot in november 2017 getekende “schuldbekentenis” luidt, voor zover van belang, als volgt:
verklaren gelden schuldig te zijn aan de heer [eiser] met geboortedatum 20 maart 1954, wonende te Venezuela (hierna te noemen: "crediteur"), die verklaart deze schuldbekentenis te aanvaarden voor een bedrag van NAf 50.000,00 […], wegens geldlening zonder interest.
1. De debiteuren zullen de verschuldigde som aflossen in maandelijkse termijnen van NAf 500,00 […]. Het bedrag van de termijnbetalingen dienen steeds voor of uiterlijk op de vijfde dag van ieder maand te geschieden. De eerste betaling zal voor of op 5 januari 2018 plaatsvinden.
2. Betalingen dienen middels storting op bankrekeningnummer 19841807 bij de MCB Bank NV t.n.v. [derde] plaats te vinden. Bij storting dienen debiteuren als omschrijving "[eiser]' te laten vermelden.
3. De debiteuren zal indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 10 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 15% verschuldigd zijn aan crediteur.
[…]
5. Bij niet stipte of behoorlijke nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst door de debiteuren, zullen zij in gebreke zijn, en zal de crediteur gerechtigd zijn om zonder dat daarvoor enig verder bevel dan wel enige nadere in gebreke stelling vereist zal zijn, over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen tegen de debiteuren met inbegrip van alle rechten tot executie.
6. Debiteuren verklaren hierbij dat bij niet stipte of behoorlijke nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst zij voor ieder individueel aansprakelijk kan worden gesteld voor betalen van het volledige bedrag van NAf 50.000,00 […].
7. Alle kosten ontstaan uit of verband houdende met de gerechtelijke en buitengerechtelijke inning van de hoofdsom, enige termijn van aflossing of enige kosten voortvloeiende uit deze overeenkomst, zullen zijn ten taste van de debiteuren. De debiteuren verklaren dat de crediteur hun bij niet behoorlijke nakoming van zijn/haar aflossingen buitengerechtelijke incassokosten in rekening mag brengen tot een bedrag gelijk aan 15% (vijftien procent) van de hoofdsom.
Met de hand heeft [gedaagde] op dit document geschreven:
Goed voor vijftig duizend guldens
Namens [eiser] is het document “i.o.” door een derde ondertekend.
2.4.
Het in het document genoemde bedrag is door [gedaagde] en haar echtgenoot niet aan [eiser] betaald.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van NAf 50.000, vermeerderd met 15% buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen en tot opheffing van de door [eiser] gelegde conservatoire beslagen.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde hoofdsom van NAf 50.000 is gebaseerd op de schuldbekentenis. Dit is een akte als bedoeld in artikel 136 lid 2 Rv, die voorzien is van een goedschrift als bedoeld in artikel 137 Rv. De akte levert daarmee dwingend bewijs op van de waarheid van de daarin opgenomen verklaring.
4.2.
Tegen dwingend bewijs staat echter tegenbewijs open (artikel 130 lid 2 Rv). Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde] dit tegenbewijs heeft geleverd. Daartoe overweegt het gerecht als volgt.
4.3. [
gedaagde] heeft het volgende aangevoerd in het kader van haar betoog dat de in de schuldbekentenis opgenomen verklaring niet op waarheid berust, een en ander weergegeven voor zover van belang:
  • de zoon was als uitbater van ’t Achtertuintje bezig met investeringen in het restaurant;
  • op enig moment is hij in contact gekomen met een Venezolaan, een zekere Ricardo, die op zoek was naar mogelijkheden om dollars op Curaçao te investeren;
  • de zoon en deze Ricardo hebben toen afgesproken dat laatstgenoemde 25% van de aandelen in de onderneming zou krijgen, in ruil voor een investering van (het equivalent in dollars van) NAf 50.000;
  • in de periode daarna heeft deze Ricardo materialen gekocht voor de verbetering van het restaurant, ter waarde van ongeveer genoemd bedrag;
  • tot de investeringen behoorde de uitbreiding van het terras; op vordering van de beheerder van Zuikertuin Mall heeft de rechter de zoon echter veroordeeld tot afbraak van het terras, als gevolg waarvan ’t Achtertuintje failliet is gegaan;
  • op enig moment heeft een advocaat ([advocaat]) zich bij [gedaagde] en haar echtgenoot gemeld met de schuldbekentenis, ter ondertekening;
  • de echtgenoot heeft [gedaagde] gesmeekt om te tekenen, omdat hem was verteld dat anders de zoon van kant gemaakt zou worden.
[gedaagde] neemt aan dat genoemde Ricardo dezelfde is als [eiser]. Uit de hiervoor geschetste feiten volgt volgens [gedaagde] dat [eiser], gelet op het faillissement van het restaurant, zijn investering van NAf 50.000 terug wilde hebben. Kennelijk kon hij dit niet bij de zoon bereiken en heeft hij zich om die reden tot de ouders gewend. Van de in de schuldbekentenis genoemde geldlening is nooit sprake geweest en [gedaagde] noch haar echtgenoot hebben ooit enig bedrag van [eiser] ontvangen. Zij hebben de schuldbekentenis onder druk getekend en in werkelijkheid zich nooit aan een dergelijke betalingsverplichting willen binden, aldus [gedaagde].
4.4.
Tegenover dit concrete relaas heeft [eiser] in wezen nauwelijks iets van feitelijke aard geplaatst. Hij heeft niets gesteld over de lening waarvan in de schuldbekentenis sprake is: niets over de vraag hoe en wanneer die lening tot stand is gekomen en wanneer enig bedrag aan [gedaagde] en haar echtgenoot zou zijn betaald. Als [eiser] mocht hebben bedoeld dat die lening in wezen de investering is die hij in het bedrijf van de zoon heeft gepleegd, geldt dat hij niets heeft gesteld met betrekking tot de vraag om welke reden de ouders de schuld van de zoon – als daarvan al sprake zou zijn: een verloren investering als gevolg van een faillissement behoort immers in beginsel tot het ondernemersrisico – op zich genomen zouden hebben. Natuurlijk kunnen ouders daartoe aanleiding zien, maar dan zou het in de rede gelegen hebben dat [eiser] in dat verband relevante feiten zou hebben gesteld. Bijvoorbeeld over uitlatingen door [gedaagde] of haar echtgenoot, die op een dergelijke beoogde schuldoverneming zouden wijzen. Ook op dat punt heeft [eiser] echter niets gesteld. Hij heeft zelfs niet gesteld dat er voorafgaande aan het bezoek van de advocaat aan het huis van de ouders enig contact is geweest. In feite heeft [eiser] volstaan met de stelling dat de ouders niet los gezien kunnen worden van de zoon. Het geldende recht biedt geen steun voor die stelling.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] met haar in 4.3 weergegeven relaas voldoende twijfel gezaaid ten aanzien van de waarheidsgetrouwheid van de in de akte opgenomen verklaring. Zij is dus geslaagd in het tegenbewijs.
4.6.
In beginsel is het daarmee aan [eiser] om bewijs te leveren van zijn (kennelijke) stelling dat de in de akte opgenomen verklaring de waarheid weergeeft. Het gerecht zal hem daartoe echter niet in de gelegenheid stellen. Het gerecht licht dit als volgt toe.
4.7.
Het in 4.3 weergegeven feitelijke relaas is in wezen zonder weerwoord gebleven. Daarmee staan die feiten dus vast. Dat betekent dat ook als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] en haar echtgenoot de schuldbekentenis onder druk hebben getekend. In het licht van deze vaststaande feiten valt niet in te zien welke feiten [eiser] in het kader van een bewijslevering zou moeten bewijzen. Dergelijke feiten heeft hij immers niet gesteld, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Voor zover dit mede het gevolg is van het feit dat [eiser] zelf niet ter comparitie is verschenen, komt die omstandigheid voor zijn risico. Het gerecht wijst erop dat de conclusie van antwoord al alle relevante feiten uit het betoog van [gedaagde] bevat, zodat [eiser] zich op een weerwoord voldoende heeft kunnen voorbereiden.
4.8.
Nu [eiser] aldus geen beroep kan doen op de schuldbekentenis en overigens van een betalingsverplichting van [gedaagde] jegens [eiser] niet is gebleken, betekent dit dat zijn vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.9. [
gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord geconcludeerd tot opheffing van de op verzoek van [eiser] gelegde conservatoire beslagen. Dit is in feite een reconventionele vordering. [eiser] heeft hierop ter zitting niet gereageerd, hoewel [gedaagde] in de conclusie van antwoord tamelijk uitvoerig op het punt van de beslaglegging is ingegaan. Gelet op het oordeel over de vordering van [eiser] en op het ontbreken van een weerwoord, zal het gerecht de vordering van [gedaagde] toewijzen en de beslagen opheffen.
4.10. [
eiser] behoort in de proceskosten van [gedaagde] te worden veroordeeld. Deze worden echter begroot op nihil, omdat [gedaagde] in persoon procedeert.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
heft op de ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde], begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2019.