In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. Belanghebbende, woonachtig in Curaçao, heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing voor de jaren 2010 tot en met 2014, alsook tegen een verzuimboete van NAf 250 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2014, waarbij de aftrek van studiekosten voor de dochter van belanghebbende werd geweigerd. Belanghebbende heeft tijdens de zitting aangevoerd dat zij voor de inkomstenbelasting als ondernemer moet worden aangemerkt voor de verhuur van appartementen, maar deze grief werd door het Gerecht buiten beschouwing gelaten omdat deze te laat was ingediend. Het Gerecht oordeelde dat de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen en de verzuimboete voor het jaar 2014 niet-ontvankelijk waren, omdat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen voor de jaren 2010 en 2011 gehandhaafd, en het Gerecht oordeelde dat belanghebbende niet kon opkomen tegen inkomenscorrecties die reeds in de primitieve aanslagen waren opgenomen. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht de beroepen ongegrond en oordeelde dat de opgelegde verzuimboete passend was.