ECLI:NL:OGEAC:2019:7

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
Cur201702061
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) door de minister van Justitie

In deze zaak heeft eiseres, de minister van Justitie, een verzoek ingediend om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) met als doel een medewerker te faciliteren bij een boekenonderzoek. Het verzoek werd op 31 juli 2017 door verweerder afgewezen, omdat er een openstaande strafzaak tegen eiseres liep. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. Tijdens de zitting op 22 november 2018 was eiseres aanwezig, maar de gemachtigde van verweerder verscheen niet.

Het Gerecht overweegt dat op basis van de Landsverordening op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag, een VOG alleen kan worden afgegeven als er geen bezwaren zijn tegen de betrokkene. In dit geval was er een openstaande strafzaak, wat verweerder als een belemmering beschouwde voor de afgifte van de VOG. Eiseres had eerder een tweede aanvraag ingediend, die op 13 november 2017 werd goedgekeurd, wat leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer bestond om het bestreden besluit te toetsen.

Het Gerecht verklaart het beroep niet-ontvankelijk en oordeelt dat het Land Curaçao het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 18 januari 2019 door mr. D. Haan, in aanwezigheid van griffier mr. O.H.M. Leito. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. D.J. Victorina, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 31 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG), met als doel: ‘medewerker faciliteren boekenonderzoek bij Stichting Belastingaccountantsbureau’, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het Gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 22 november 2018 plaatsgevonden, alwaar is verschenen eiseres. De gemachtigde van verweerder is met opgave van reden niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag houdt een verklaring omtrent het gedrag (LvJD) niet anders in dan dat de gezaghebber (thans: verweerder) uit het ingestelde onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
Op grond van artikel 22, eerste lid, geeft verweerder een VOG slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.
Op grond van artikel 23, eerste lid, mag verweerder bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op: 1. de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden, 2. gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene, 3. andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de VOG ter beschikking zijn gesteld. Op grond van het tweede lid let verweerder, indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sedert de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.
2. Eiseres heeft een VOG aangevraagd met als doel ‘medewerker faciliteren boekonderzoek bij Stichting Belastingaccountantsbureau’. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van de VOG afgewezen op de grond dat tegen eiseres een strafzaak openstaat in verband met het door haar vermoedelijk tweemaal plegen van misdrijven tegen persoonlijke vrijheid.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uit de ingewonnen justitiële documentatie gebleken openstaande strafzaak een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie vormt waarvoor de VOG is aangevraagd, nu de aard, ernst en omvang van de vermoedelijke gepleegde strafbare feiten ertoe leiden dat eiseres een gevaar zal kunnen opleveren voor de openbare orde.
Op 9 november 2017 heeft eiseres een nieuw verzoek tot afgifte van een VOG met hetzelfde doel als bij de eerste aanvraag gedaan (het tweede verzoek). Bij beschikking van 13 november 2017, welke op 14 november 2017 aan eiseres is uitgereikt, heeft verweerder toewijzend op het tweede verzoek beslist.
Voorts blijkt uit productie 3 van het verweerschrift dat eiseres ten onrechte als verdachte in een strafzaak is aangemerkt. De strafzaak tegen eiseres is om die reden geseponeerd.
3. Het Gerecht heeft bij zijn uitspraak van 30 september 2016, zaaknr. Lar 2015/76826, uiteengezet dat in zaken betreffende de afgifte van een VOG de Lar van toepassing is. Hier wordt dienaangaande volstaan met een verwijzing naar die uitspraak.
4. Gelet op de inwilliging van de tweede aanvraag ziet het Gerecht aanleiding om vast te stellen dat er geen procesbelang meer bestaat om de rechtmatigheid van het bestreden besluit te toetsten. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Nu het beroep vóór de toewijzing van het tweede verzoek is ingesteld, zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiseres het door haar voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    niet-ontvankelijk:
  • draagthet Land Curaçao
    ophet betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eiseres te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken te Curaçao in het openbaar op 18 januari 2019, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.