ECLI:NL:OGEAC:2019:58

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
CUR201900669
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Staking van ambtenaren en de rechtmatigheid van loonindexering en overlegverplichtingen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft de openbare rechtspersoon Het Land Curaçao een kort geding aangespannen tegen verschillende vakbonden, waaronder de Algemene Bond voor Overheidspersoneel (ABVO) en de Nationaal Algemene Politie Bond (NAPB). De aanleiding voor het kort geding was een staking van overheidspersoneel die door het Land als onrechtmatig werd bestempeld. Het Land vorderde een bevel aan de vakbonden om de staking te beëindigen en hen te verbieden om opnieuw stakingen uit te roepen of te ondersteunen. De vakbonden daarentegen vorderden betaling van hun leden van de loontrede, de 3%-regeling en de indexering, en vroegen het Land om in overleg te treden over deze onderwerpen.

De procedure begon op 21 februari 2019 met de indiening van een verzoekschrift door het Land. Tijdens de zitting op 22 februari 2019 hebben de gemachtigden van beide partijen gepleit. De vorderingen van het Land waren gericht op het beëindigen van de staking, terwijl de vakbonden hun tegenvorderingen baseerden op de rechten van hun leden met betrekking tot loon en overleg. De rechter heeft vastgesteld dat de staking, die al enkele dagen aan de gang was, de openbare orde en veiligheid in gevaar bracht, vooral gezien de betrokkenheid van ambtenaren in cruciale diensten zoals politie en brandweer.

De rechter oordeelde dat de vakbonden een gerechtvaardigd belang hadden bij overleg over de betalingsverplichtingen van het Land, maar dat de staking niet rechtmatig was. Het Gerecht heeft de vakbonden bevolen om hun leden op te roepen de werkzaamheden te hervatten en heeft het Land opgedragen om in overleg te treden over de betalingskwesties. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken op 22 februari 2019 door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
te Curaçao,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigden: mrs. T.A. Matroos, D.A. Matroos-Piar, A. van Hoof en P. Tweeboom,
tegen
ALGEMENE BOND VOOR OVERHEIDSPERSONEEL (ABVO),
NATIONAAL ALGEMENE POLITIE BOND (NAPB),
SINDIKATO DI TRAHADO DEN EDUKASHON NA KÒRSOU (SITEK),
SINDIKATO TRAHADORNAN DI ADUANA I FISKALIA (STrAF),
SINDIKATO AMBTENAREN DI POLIS I KADENA HUDISIAL (SAP),
te Curaçao,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Partijen worden hierna aangeduid als het Land en de vakbonden.

1.Verloop van de procedure

Het Land heeft op 21 februari 2019 ter griffie een verzoekschrift met stukken ingediend. Namens de vakbonden is een eis in reconventie ingediend, met stukken.
Het kort geding is ter zitting van hedenmorgen behandeld. De gemachtigden hebben gepleit en pleitnotities overgelegd. Uitspraak is bepaald om 16.00 uur.

2.De vorderingen en het verweer

2.1
Het Land vordert, samengevat, een bevel aan de vakbonden om de thans aan de gang zijnde staking van overheidspersoneel te beëindigen en een verbod aan de vakbonden opnieuw stakingen uit te roepen of te ondersteunen, alles op straffe van dwangsommen.
2.2
De vakbonden vorderen primair betaling door het Land aan hun leden van de loontrede, de 3%-regeling en de indexering. Subsidiair vorderen de vakbonden een bevel aan het Land om met hen in overleg te treden als bedoeld in artikel 4 Landsverordening Centraal Georganiseerd Overleg Ambtenarenzaken, op straffe van een dwangsom.
2.3
Partijen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de tegen hen ingestelde vorderingen.
2.4
Op de stellingen van partijen zal bij de beoordeling waar nodig worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
De vakbonden hebben hun leden begin deze week opgeroepen voor een vergadering tijdens werktijd. Een deel van de leden heeft aan deze oproep gehoor gegeven en een deel van hen heeft zijn werkzaamheden geheel of deels neergelegd. De vorderingen van het Land strekken ertoe de staking te beëindigen en nieuwe stakingen te voorkomen. De tegenvorderingen van de vakbonden strekken ertoe dat het Land tot betaling aan de leden overgaat van de loontrede, de 3%-regeling en de indexering, of in elk geval met de vakbonden in overleg treedt over die betaling.
3.2
Materieel spelen in deze zaak drie kwesties:
i) de verhoging van de salarissen per 1 januari 2019 van de ambtenaren die in een hogere loontrede zijn gekomen;
ii) de 3%-regeling, die voorziet in een uitkering om de twee jaar aan ambtenaren gelijk aan 3% van het salaris, voor hen die de hoogste salarisschaal en -trede al hebben bereikt;
iii) de indexering volgens het TAPI-systeem, waarop aanspraak bestaat in geval de inflatie hoger is dan 2%.
3.3
Bij brief van 19 februari 2019 heeft de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening onder meer het volgende aan de vakbonden bericht:
1. Pago di loontrede lo tuma lugá fin di mart 2019;
2. Pago di indexering ta keda evaluá den kuadro di e resultado di e Komishon Begrotingsdoorlichting;
3. Kumplimentu ku e areglo di 3% lumpsum tambe ta keda evaluá den kuadro di e resultado de e Komishon Begrotingsdoorlichting;
4. Gobièrnu semper a respetá i lo sigui respetá e órgano di CGOA I kumpli ku palabrashon hasí den kuadro di e órgano aki;
(…)
3.4
De vakbonden hebben er vervolgens bij het Land op aangedrongen dat de eerste drie punten in de brief van 19 februari 2019 worden besproken in het Centraal Georganiseerd Overleg Ambtenarenzaken (CGOA). Het Land heeft zich op het standpunt gesteld - en neemt ook in dit kort geding de stelling in - dat dit geen onderwerpen zijn waarover binnen het CGOA overleg behoeft te worden gevoerd en dat het Land voor de verdere besluitvorming de onlangs met het College Financieel Toezicht afgesproken begrotingsdoorlichting en de eerste begrotingswijziging 2019 moet en wil afwachten.
3.5
Wat betreft de loontrede zijn partijen het erover eens dat de ambtenaren daarop zonder mee aanspraak kunnen maken. Namens het Land is, voorafgaand aan dit geding en ter zitting, toegezegd dat de uitbetaling daarvan, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019, eind volgende maand zal plaatsvinden. Terzake de 3%-regeling zijn partijen het erover eens dat hieraan in het verleden de voorwaarde is verbonden van voldoende financiële armslag van het Land. Die voorwaarde geldt volgens het Land ook voor de indexering, maar volgens de vakbonden niet.
3.6
Zoals ter zitting door de vakbonden is gesteld en door het Land niet is bestreden, zijn de loontredes, de 3%-regelingen en de indexeringen in het verleden steeds uitgekeerd, met dien verstande dat in 2014 in een convenant tussen Land en vakbonden tijdelijke afwijkende afspraken zijn gemaakt. Die afspraken zijn niet langer van kracht.
3.7
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht hebben de vakbonden er een gerechtvaardigd belang bij dat met hen over de onderhavige kwesties overleg wordt gevoerd als bedoeld in artikel 4 van de Landsverordening Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken. Dat artikel bepaalt in lid 1 dat overleg wordt gevoerd ‘inzake alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren, met inbegrip van algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd’. Ook indien met het Land zou moeten worden aangenomen dat genoemde landsverordening in het onderhavige geval niet tot overleg dwingt, kan naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in de omstandigheden van dit geval van het Land worden gevergd dat het met de vakbonden in overleg treedt over de termijn waarbinnen het Land aan de door het Land erkende betalingsverplichtingen terzake de loontrede zal voldoen, alsmede over de wijze waarop de kwesties van de 3%-regeling en de indexering en de daarover vooralsnog bestaande interpretatieverschillen moeten worden tegemoet getreden. Dat daarbij geldt dat het de Regering en de Staten zijn die over de begroting gaan en niet de vakbonden, is een vanzelfsprekendheid. Dat hoeft echter niet in de weg te staan aan constructief overleg.
3.8
Artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) erkent het recht van werknemers op collectief optreden in geval van belangengeschillen, inclusief het stakingsrecht. Het stakingsrecht wordt (onder meer) begrensd door het beginsel van proportionaliteit, in welk kader beoordeeld dient te worden of het belang van het inzetten van het stakingsrecht opweegt tegen de nadelen die de staking meebrengt voor derden en voor de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden (artikel G ESH).
3.9
Partijen twisten over de vraag of tussen hen sprake is van een belangengeschil, waarbij een staking in beginsel geoorloofd zou zijn, of van een rechtsgeschil, waarbij staking geen geoorloofd middel is. In dit kort geding is dat echter niet doorslaggevend voor de beslissing. Reeds op grond van artikel G ESH kan voortduring van de staking niet rechtmatig worden geoordeeld. Het Land heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat door de staking - waaronder die van ambtenaren werkzaam bij cruciale diensten als politie, brandweer en gevangeniswezen - de openbare orde, de veiligheid en de belangen van derden in het gedrang komen. Als concrete voorbeelden heeft het Land onder meer genoemd dat de bezetting van de brandweer onvoldoende is om adequaat te reageren op mogelijke calamiteiten, dat diverse politieposten onbemand of onderbemand zijn, dat er lange rijen staan bij de douane en dat gevangenen niet kunnen worden gelucht. Daarbij komt dat de staking al enkele dagen duurt en dat de het door de vakbonden gevorderde bevel tot overleg zal worden toegewezen.
3.1
Op grond van het voorgaande zullen de hierna omschreven bevelen worden gegeven. Voor verdergaande en aanvullende beslissingen en voor het verbinden van dwangsommen aan de te geven bevelen bestaat onvoldoende aanleiding en spoedeisend belang.
3.11
Gelet op de samenhang tussen het geding in conventie en het geding in reconventie en gelet op de mate waarin partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het Gerecht,
rechtdoende in kort geding
in conventie:
4.1
beveelt gedaagden om binnen twee uur na de uitspraak van dit vonnis via de radio, televisie of via sociale media hun leden op te roepen om de werkzaamheden te hervatten volgens het geldende dienstrooster;
in reconventie:
4.2
beveelt het Land bij gelegenheid van het CGOA-overleg van 28 februari 2019 en eventueel vervolg-overleg met de vakbonden in overleg te treden over de betaling van de indexering (agendapunt 8), de toekenning van de bezoldigingstrede per 1 januari 2019 (agendapunt 9), alsmede over de 3%-regeling;
in conventie en in reconventie:
4.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.5
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.