ECLI:NL:OGEAC:2019:54

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
CUR201800303
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en opschorting dekking bij te late premiebetaling

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Inter-Assure N.V. en een gedaagde, die een verzekeringsovereenkomst had afgesloten voor haar auto. De kern van het geschil betreft de vraag of de dekking van de verzekering was opgeschort vanwege een te late betaling van de premie. Inter-Assure had de gedaagde meerdere betalingsherinneringen gestuurd, maar de gedaagde had de premie niet voldaan. Op 6 februari 2016 vond er een verkeersongeval plaats waarbij de gedaagde aansprakelijk was. Inter-Assure vorderde betaling van de schade die zij aan de benadeelde had vergoed, terwijl de gedaagde zich verweerde met een beroep op artikel 7:934 BW, dat bescherming biedt aan verzekeringnemers tegen de gevolgen van niet-tijdige premiebetaling.

Het Gerecht oordeelde dat Inter-Assure niet had voldaan aan de vereisten van artikel 7:934 BW, omdat zij de gedaagde niet tijdig had aangemaand en niet had gewezen op de gevolgen van het niet betalen van de premie. Hierdoor kon Inter-Assure zich niet beroepen op de opschorting van de dekking. Het Gerecht wees de vorderingen van Inter-Assure af en verklaarde dat zij gehouden was een bedrag aan de gedaagde terug te betalen, verminderd met de verschuldigde premie. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, die in deze zaak als grotendeels in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
INTER-ASSURE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.L. de Haas.
Partijen worden aangeduid als Inter-Assure en [gedaagde].

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 29 januari 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
- de behandeling ter comparitie van 15 juni 2018;
- de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie, met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de auto van [gedaagde]. Op grond van deze overeenkomst was [gedaagde] verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.
2.2.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Deze bepalen onder meer dat de premie binnen dertig dagen na de vervaldatum betaald moet worden. Verder luiden de algemene voorwaarden, voor zover van belang, als volgt:
3.3
Niet-betaling van de premie
De verzekering is niet van kracht voor gebeurtenissen, die plaatsvinden nadat:
[…]
b. de hierboven vermelde termijn van 30 dagen is verstreken zonder dat de premie [is] betaald.
Nadere ingebrekestelling door de maatschappij is daarbij niet nodig. […] De verzekering wordt weer van kracht voor aanspraken of omstandigheden die voortvloeien uit een handelen of nalaten dat plaatsvindt na de dag waarop alle onbetaald gebleven premies over de reeds verstreken termijnen […] zijn ontvangen.
2.3.
Bij brief van 28 december 2015 heeft Inter-Assure [gedaagde] een betalingsherinnering gestuurd voor de premie (van NAf 350,54), die op 11 december 2015 verschuldigd is geworden. In de brief merkt Inter-Assure op dat zij, als betaling uitblijft, genoodzaakt zal zijn “de reeds door u verschuldigde rente bij u in rekening te brengen.”
2.4.
Op 25 januari 2016 heeft Inter-Assure aan [gedaagde] een tweede herinnering gestuurd. In de brief meldt Inter-Assure onder meer het volgende:
Wellicht ten overvloede wijzen wij u er nog op dat het uitblijven van premiebetaling binnen 30 dagen na vervaldatum van een verzekering, de dekking op die verzekering opschort.
2.5. [
gedaagde] heeft de premie niet betaald.
2.6.
Op 6 februari 2016 is [gedaagde] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [gedaagde] is voor dat ongeval aansprakelijk.
2.7.
De benadeelde was tegen schade aan zijn auto casco bij Inter-Assure verzekerd. Inter-Assure heeft aan de benadeelde ter zake de gevolgen van deze aanrijding een bedrag van in totaal NAf 6.650 betaald.
2.8.
Bij brief van 22 juni 2016 heeft Inter-Assure jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van NAf 7.083,45.
2.9. [
gedaagde] heeft NAf 900 aan Inter-Assure betaald.
2.10. [
gedaagde] heeft haar auto nadien bij een andere verzekeraar verzekerd.

3.Het geschil

3.1.
Inter-Assure vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van NAf 5.750, vermeerderd met de wettelijke rente, kosten rechtens.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met proceskostenveroordeling van Inter-Assure.
3.3. [
gedaagde] vordert, samengevat, een verklaring voor recht (i) dat de verzekeringsovereenkomst op 6 februari 2016 nog van kracht was, (ii) dat Inter-Assure geen recht van regres heeft op [gedaagde] in verband met de schade die van die aanrijding het gevolg is, (iii) dat Inter-Assure is tekort geschoten in haar zorgplicht, (iv) dat het onaanvaardbaar is dat Inter-Assure schadevergoeding vordert, (v) dat Inter-Assure gehouden is het door [gedaagde] betaalde bedrag van NAf 900 aan haar terug te betalen verminderd met de door [gedaagde] verschuldigde premie, met veroordeling van Inter-Assure in de proceskosten.
3.4.
Inter-Assure voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Aan haar vordering legt Inter-Assure ten grondslag dat zij ingevolge de uitkering aan haar verzekerde, tevens de benadeelde bij het ongeval van 6 februari 2016, is gesubrogeerd in de rechten van die benadeelde, zodat zij de schade op [gedaagde] kan verhalen.
4.2. [
gedaagde] verweert zich met een beroep op artikel 7:934 BW. Op grond van die bepaling kan het achterwege blijven van een premiebetaling pas leiden tot schorsing van de dekking indien de verzekeraar zijn verzekerde na de vervaldatum vruchteloos heeft aangemaand tot betaling binnen veertien dagen en daarbij heeft gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan die aanmaning. [gedaagde] stelt dat Inter-Assure niet in overeenstemming met deze bepaling heeft gehandeld. Zij was ten tijde van het ongeval daarom nog steeds gedekt voor wettelijke aansprakelijkheid.
4.3.
De subrogatie van Inter-Assure in de rechten van de benadeelde staat op zichzelf niet ter discussie. Het debat spitst zich toe op de vraag of de dekking voor de wettelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] ten tijde van de aanrijding opgeschort was. Het gerecht begrijpt dit debat in deze zin dat, indien de dekking niet was opgeschort op 6 februari 2016, Inter-Assure per saldo geen regresvordering heeft op [gedaagde], omdat zij in dat geval aanspraak kan maken op vergoeding van de schade door Inter-Assure, die immers ook haar verzekeraar is. De regresvordering valt in dat geval weg tegen de aanspraak op uitkering onder de verzekeringsovereenkomst tussen Inter-Assure en [gedaagde].
4.4.
Naar het oordeel van het gerecht slaagt het beroep van [gedaagde] op artikel 7:934 BW.
4.5.
Artikel 7:934 BW strekt tot bescherming van de verzekeringnemer tegen de (ernstige) gevolgen van niet-tijdige betaling van een vervolgpremie. Anders dan Inter-Assure kennelijk meent, is niet van belang om welke reden de verzekeringnemer zijn vervolgpremie niet tijdig heeft betaald. Dat kan zijn wegens vergeetachtigheid of nonchalance. Ook echter als de niet-betaling verband houdt met, bijvoorbeeld, onvoldoende financiële middelen, heeft de verzekeringnemer er een gerechtvaardigd belang bij dat de verzekeraar hem eerst waarschuwt en een nadere termijn gunt voordat de opschorting van de dekking ingaat.
4.6.
Het gerecht is van oordeel dat de aanmaning van 25 januari 2016 niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 7:934 BW te stellen eisen. De brief houdt in wezen niet meer in dan een verwijzing naar het bepaalde in de algemene voorwaarden, waarin staat dat de dekking vervalt indien de premie niet binnen dertig dagen na vervaldatum wordt betaald. Dit betekent dat de dekking, volgens deze brief, al was geschorst op het moment waarop deze brief werd verzonden. Uit de brief blijkt niet dat [gedaagde] nog een termijn van veertien dagen had om aan die gevolgen te ontkomen, terwijl dat wel vereist is op grond van artikel 7:934 BW. Het gerecht wijst erop dat de waarschuwing voor de gevolgen blijkens de parlementaire geschiedenis voldoende “duidelijk” moet zijn voor de verzekeringnemer. Daarvan kan in dit geval niet worden gesproken.
4.7.
Nu Inter-Assure zich niet heeft gehouden aan de vereisten van artikel 7:934 BW en deze bepaling in de verhouding met [gedaagde] van dwingend recht is (artikel 7:943 BW), kan zij zich niet beroepen op de schorsing van de dekking wegens de niet-betaling van de premie. In het midden kan blijven of de schorsing van de dekking terugwerkende kracht kan hebben in het geval de verzekeringnemer de premie ook na afloop van de in artikel 7:934 BW genoemde termijn van veertien dagen niet betaalt, zoals Inter-Assure kennelijk meent. Aan die vraag komt het gerecht immers niet toe, omdat Inter-Assure die termijn niet aan [gedaagde] heeft gegund.
4.8.
Aan de omstandigheid dat [gedaagde] haar auto vanaf 10 februari 2016 bij een andere verzekeraar heeft verzekerd komt in dit verband geen gewicht toe. Dit geldt te meer nu aannemelijk is dat dit mede het gevolg is van het feit dat zij van Inter-Assure, zonder deugdelijke grond, te horen heeft gekregen dat de schade van de aanrijding op haar verhaald zou worden.
4.9.
Ten slotte meent Inter-Assure dat [gedaagde] heeft erkend dat zij schadeplichtig is jegens Inter-Assure en dat zij van die erkenning niet kan terugkomen. Inter-Assure verwijst naar een brief van [gedaagde] aan Inter-Assure waarin zij aankondigt NAf 100 per maand te zullen betalen via een standing order. Zij schrijft te hopen dat Inter-Assure zal begrijpen dat
un hende por faya, pero si e rekonosé esaki i ke koregi + pidi pordon, pa duné un chèns. […] Mi ke paga pero mi no tin espasio for di mi salario.
4.10.
Naar het oordeel van het gerecht kan Inter-Assure uit deze brief en uit de feitelijke betaling door [gedaagde] van in totaal NAf 900 in redelijkheid niet hebben afgeleid dat [gedaagde] hiermee onvoorwaardelijk haar schuld jegens Inter-Assure heeft willen erkennen, in die zin dat zij daarmee afstand zou hebben willen doen van haar beroep op artikel 7:934 BW. Hierbij is ook van belang dat gesteld noch gebleken is dat Inter-Assure heeft gewezen op de omstandigheid dat haar standpunt ter zake de opschorting van de dekking onjuist is of dat [gedaagde] dit op andere wijze heeft moeten weten. Aan de mogelijkheid om zich op artikel 7:934 BW te beroepen doet de brief van [gedaagde] dus niet af.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van Inter-Assure niet voor toewijzing in aanmerking komt. Zij zal in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. Deze worden begroot op NAf 1.000 voor salaris.
4.12.
Met het oordeel in conventie is gegeven dat [gedaagde] geen belang heeft bij de onder i. tot en met v. gevraagde verklaringen voor recht. Die verklaringen zullen dus niet worden gegeven.
4.13.
Wel heeft [gedaagde] belang bij de gevraagde verklaring voor recht dat Inter-Assure gehouden is het bedrag van NAf 900 verminderd met de nog verschuldigde premie (NAf 350,54) aan [gedaagde] terug te betalen. Die verklaring zal worden gegeven. Uit de beoordeling in conventie volgt immers dat [gedaagde] het meerdere boven de verschuldigde premie zonder rechtsgrond heeft betaald.
4.14.
Inter-Assure moet ook in reconventie worden beschouwd als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij zal worden veroordeeld in de proceskosten. Het salaris zal worden berekend op basis van het financiële belang dat is gemoeid met de in 4.13 bedoelde verklaring voor recht.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen van Inter-Assure af;
5.2.
verklaart voor recht dat Inter-Assure gehouden is een bedrag van NAf 549,46 aan [gedaagde] te restitueren;
5.3.
veroordeelt Inter-Assure in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 1.000 in conventie en op NAf 100 in reconventie;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders door [gedaagde] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2019.