Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.M. Wildeman.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft de werkneemster, hierna aangeduid als [Verzoekster], op 22 november 2018 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de naamloze vennootschap [Vennootschap]. De werkneemster was sinds 2 augustus 1993 in dienst bij [Vennootschap] en had een bruto maandsalaris van NAf 1.910,00. De aanleiding voor het verzoek tot ontbinding was een schorsing van [Verzoekster] door [Vennootschap] op basis van vermoedens van onregelmatigheden bij het in rekening brengen van producten aan klanten. Dit was niet de eerste keer dat [Verzoekster] met dergelijke beschuldigingen te maken kreeg; eerder was zij al geschorst voor een vergelijkbaar incident in januari 2017.
De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2019, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. [Verzoekster] voerde aan dat de schorsing onterecht was en dat [Vennootschap] niet had gehandeld volgens de beginselen van goed werkgeverschap. [Vennootschap] daarentegen stelde dat de schorsing gerechtvaardigd was gezien de eerdere incidenten en de impact daarvan op de reputatie van het bedrijf.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelde dat er gegronde redenen waren voor de schorsing, maar dat [Vennootschap] niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld door [Verzoekster] niet in de gelegenheid te stellen zich te verdedigen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 7 maart 2019, met toekenning van een ontbindingsvergoeding van NAf 21.000,00 aan [Verzoekster]. Daarnaast werd [Vennootschap] veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris en buitengerechtelijke kosten. De beslissing werd op 14 februari 2019 openbaar uitgesproken door mr. S.E. Sijsma.