ECLI:NL:OGEAC:2019:41

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
CUR201900406
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing voor plaatsing van een voorwerp tijdens carnavalsoptocht op de openbare weg

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 februari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker 1], de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, en andere verzoekers tegen de minister. De minister had op 8 januari 2019 een vergunning verleend voor het plaatsen van een voorwerp, bestaande uit een stellage/steiger/stand/trailer, op de Rooseveltweg tijdens de carnavalsoptocht van 16 februari tot 10 maart 2019. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze beschikking, omdat zij vreesden dat [verzoeker 1] zijn stellage op een andere plaats zou moeten neerzetten dan gebruikelijk. Tijdens de zitting op 6 februari 2019 werd het verzoek behandeld, waarbij de minister zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde en enkele medewerkers.

Het Gerecht overwoog dat op grond van de Lar natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking zijn getroffen, beroep kunnen instellen. De ministeriële beschikking werd niet inhoudelijk anders bevonden dan in voorgaande jaren, maar de minister had wel aangegeven dat de plaats van de stellage zou veranderen. Het Gerecht concludeerde dat het emotionele belang van [verzoeker 1] niet opwoog tegen het zakelijk belang van de minister om de Dome, een tijdelijk bouwwerk voor de carnavalsoptocht, op de voorgestelde locatie te plaatsen. De minister had onbetwist aangevoerd dat de keuze voor de nieuwe locatie te maken had met de opslag van apparatuur en dat de Dome een groter publiek zou trekken.

Uiteindelijk wees het Gerecht het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de ministeriële beschikking te schorsen. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en er stond geen hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beslissing

op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
hangende het bezwaar van:

[verzoeker 1] ([verzoeker 1]),

[verzoeker 2] ([verzoeker 2]),
[verzoeker 3] ([verzoeker 3]),
[verzoeker 4] ([verzoeker 4]),
verzoekers,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie, advocaat,
tegen

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (de minister),

verweerster,
gemachtigde: mr. H.M. van Rossum, advocaat werkzaam bij het Ministerie van VVRP.

Procesverloop

Bij ministeriële beschikking van 8 januari 2019 heeft de minister aan [verzoeker 1] vergunning tevens ontheffing verleend voor het plaatsen van een voorwerp, bestaande uit een stellage/steiger/stand/trailer met een lengte van maximaal 4 meter, aan of op de openbare weg op de Rooseveltweg, sectie B-R, vanaf 16 februari 2019 om 10.00 uur tot 10 maart 2019 om 15.00 uur (de ministeriële beschikking).
Bij bezwaarschrift, dat op 25 januari 2019 bij de minister is ingediend, hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de ministeriële beschikking.
Hangende dat bezwaar hebben verzoekers op 4 februari 2019 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend ter griffie van het Gerecht.
De openbare behandeling van het verzoek heeft ter zitting van het Gerecht op 6 februari 2019 plaatsgevonden. Verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. De minister heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde voornoemd, die is vergezeld door F. Winkel (wnd. hoofd bij het Uitvoeringsorgaan Ruimtelijke Ordening & Planning), I. Francois (teamleider Prekario) en H. Vanblarcum (inspecteur Uitvoeringsorgaan Ruimtelijke Ordening & Planning).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Lar kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Op grond van artikel 85, eerste lid, voor zover thans van belang, kan een beschikking, waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt, op verzoek van bezwaarde geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2. Aan het verzoek leggen verzoekers, kort gezegd, het volgende ten grondslag. Met het door hen ingestelde bezwaar beogen verzoekers op te komen tegen het feit dat [verzoeker 1] zijn stellage binnen sectie B-R op een andere dan de gebruikelijke plaats zal mogen neerzetten. De minister geeft al jaren aan ieder van verzoekers afzonderlijk op grond van aan hen geadresseerde ministeriële beschikkingen toestemming om binnen sectie B-R op de Rooseveltweg stellages op te zetten langs de carnavalsroute. Daarbij mogen zij jaarlijks precies dezelfde plaats binnen sectie B-R gebruiken, wat zij ook dit jaar wensen. De ministeriële beschikking wijkt voor wat betreft de inhoud daarvan niet af van de in voorgaande jaren aan [verzoeker 1] geadresseerde ministeriële beschikkingen. Verzoekers hebben echter bezwaren tegen het feit dat, nu dat al door de minister is aangekondigd, bij de uitvoering van de ministeriële beschikking [verzoeker 1] binnen sectie B-R op een andere plaats zijn stellage zal mogen neerzetten dan de plaats waarop hij dat de afgelopen jaren heeft mogen doen. De nieuwe plaats ligt op enkele meters afstand van de gebruikelijke plaats. De minister heeft aan de overige verzoekers kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de rest van sectie B-R dit jaar door een derde te laten gebruiken voor het bouwen van de zogenaamde “Dome”, een (tijdelijk) bouwwerk met een publieke tribune en voorzien van verlichting, camera’s en geluidsapparatuur waarmee professionele opnames worden gemaakt die via het internet “live” overal ter wereld te zien zijn. De minister heeft aan de overige verzoekers een alternatieve locatie aangeboden om hun stellages te plaatsen. Zij hebben dat aanbod niet aanvaard.
3. De minister voert, kort gezegd, het volgende verweer. Het algemeen belang is gediend met de bouw van de Dome, omdat de carnavalsoptocht vanuit de Dome wordt uitgezonden, zodat belangstellenden overal ter wereld de beelden via het internet kunnen ontvangen, hetgeen ook bevorderlijk is voor het toerisme. Dat de Dome dit jaar naar sectie B-R wordt verplaatst, heeft te maken met het feit dat apparatuur dat bij de Dome wordt gebruikt voor het maken van opnames in het in de omgeving van sectie B-R gelegen winkelcentrum Samira Building kan worden opgeslagen. Het is de bedoeling dat op 9 februari 2019 wordt begonnen met de bouw van de Dome.
4. Aan de orde is allereerst de vraag of het Gerecht bevoegd is van dit verzoek kennis te nemen. Desgevraagd heeft de minister ter zitting niet kunnen toelichten op grond van welke wettelijke bepalingen zij de ministeriële beschikking heeft gegeven. Gelet daarop kan het Gerecht in het kader van deze procedure niet toetsen of de minister de publiekrechtelijke bevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Lar, heeft om die beschikking te geven. In de bodemprocedure zal dan ook moeten worden beoordeeld of die bevoegdheid bestaat. De onduidelijkheid over het bestaan van die bevoegdheid en de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen, maakt dat het thans niet mogelijk is om een prognose te geven over de beslissing op bezwaar voor zover dat bezwaar door [verzoeker 1] is ingesteld. Ten aanzien van de overige verzoekers kan echter voorlopig worden vastgesteld dat zij geen rechtstreeks belang in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Lar hebben bij de ministeriële beschikking, zodat zij in bezwaar waarschijnlijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
5. Het komt naar het oordeel van het Gerecht in deze zaak aan op een afweging van de betrokken belangen. Vooralsnog staat vast dat de ministeriële beschikking inhoudelijk niet afwijkt van de in voorgaande jaren ten behoeve van [verzoeker 1] gegeven ministeriële beschikkingen en dat de hierin vervatte toestemming betrekking heeft op een bepaalde sectie zonder nadere specificatie van de precieze standplaats. Daargelaten dat het, gelet op dat laatste, de vraag is of die toestemming recht geeft op het jaarlijkse gebruik van precies dezelfde standplaats, staat vooralsnog in ieder geval vast dat [verzoeker 1] binnen dezelfde sectie als voorgaande jaren zijn stellage mag plaatsen en dat de plaats die hem dit jaar zal worden aangewezen hooguit enkele meters verwijderd is van de gebruikelijke standplaats. Het Gerecht is van oordeel dat het emotioneel belang van [verzoeker 1] om zijn stellage op precies dezelfde plaats neer te zetten als in voorgaande jaren niet prevaleert boven het zakelijk belang dat gediend is met het plaatsen van de Dome op de door de minister voorgenomen plek. De minister heeft immers onbetwist aangevoerd dat de keuze om de Dome in sectie B-R te plaatsen te maken heeft met de noodzaak om in de directe nabijheid voldoende opslagruimte te hebben om apparatuur dat in de Dome wordt gebruikt op te slaan na iedere optocht. Niet is betwist dat de exploitanten van de Dome afspraken hebben gemaakt met vertegenwoordigers van het in de directe omgeving van sectie B-R gelegen winkelcentrum Samira Building om daar voormelde apparatuur op te slaan. Verder neemt het Gerecht in aanmerking dat de Dome qua omvang voor een veel groter publiek toegankelijk is dan de stellage van [verzoeker 1]. Bovendien brengt het feit dat de carnavalsoptochten vanuit de Dome worden uitgezonden met zich dat een nog groter (internationaal) publiek kan meegenieten van de carnavalsoptochten.
6. Gelet op het voorgaande ziet het Gerecht geen aanleiding voor het treffen van de verzochte voorziening. Voor toekenning van proceskosten bestaat dan ook geen grond.

Beslissing

Het Gerecht
wijst afhet verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez en uitgesproken in het openbaar op
7 februari 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.